Je ziet verschillende kanten van het onderwerp, zodat je daarover kunt nadenken en je mening kunt vormen. De schrijver kan zijn eigen mening wel geven, maar je hoeft niet dezelfde mening als de schrijver te krijgen.
Beschouwing, achtergrondtekst in krant, column
Overtuigen
Je wordt er met argumenten van overtuigd dat iemands mening (vaak de mening van de schrijver zelf) de juiste is.
Betoog, recensie
Activeren
Je wordt met activerende woorden aangespoord iets te kopen of te gaan doen.
Reclametekst, folder, poster
Amuseren
Je wordt vermaakt.
Gedicht, verhaal, songtekst, strip
Slide 5 - Slide
Download het document 'Theorie lezen klas 1' uit SomToday
Dit document bevat alle belangrijke begrippen en stof voor de toets over begrijpend lezen!
Sla het document goed op in jouw map van Nederlands.
Slide 6 - Slide
Zelf lezen 10 min
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Aan de slag! In duo's
Overleg met elkaar over de antwoorden op de volgende slide.
Tijd: 10 minuten.
Daarna: bespreking.
Slide 9 - Slide
Vragen
1. Welke functie heeft de titel?
2. Hoeveel alinea's?
3. Is de laatste alinea een goed slot? Waarom wel/niet?
4. Wat is het onderwerp?
5. Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
6. Wat is het tekstdoel?
7. Wat is de tekstsoort?
8. Waar verwijst 'haar' (alinea 1) naar?
9. Waar verwijst 'hij' (alinea 2) naar?
Slide 10 - Slide
Aan de slag!
Ga naar LessonUp: les 7 begrijpend lezen.
Maak de vragen op de volgende slides
8 t/m 17
Slide 11 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden kunnen verwijzen naar:
Een woord
Een groepje woorden
Een hele zin
Dat waar het verwijswoord naar verwijst noem je het antecedent.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Aan de slag!
Kies een aantal oefeningen op de volgende slide over verwijswoorden om te maken.