Je ziet verschillende kanten van het onderwerp, zodat je daarover kunt nadenken en je mening kunt vormen. De schrijver kan zijn eigen mening wel geven, maar je hoeft niet dezelfde mening als de schrijver te krijgen.
Beschouwing, achtergrondtekst in krant, column
Overtuigen
Je wordt er met argumenten van overtuigd dat iemands mening (vaak de mening van de schrijver zelf) de juiste is.
Betoog, recensie
Activeren
Je wordt met activerende woorden aangespoord iets te kopen of te gaan doen.
Reclametekst, folder, poster
Amuseren
Je wordt vermaakt.
Gedicht, verhaal, songtekst, strip
Slide 6 - Slide
Vragen
1. Welke functie heeft de titel?
2. Hoeveel alinea's?
3. Is de laatste alinea een goed slot? Waarom wel/niet?
4. Wat is het onderwerp?
5. Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
6. Wat is het tekstdoel?
7. Wat is de tekstsoort?
8. Waar verwijst 'haar' (alinea 1) naar?
9. Waar verwijst 'hij' (alinea 2) naar?
Slide 7 - Slide
Aan de slag!
Ga naar LessonUp wk 01: les 1
Maak de vragen op de volgende slides
8 t/m 17
Slide 8 - Slide
Wat is een antecedent?
Slide 9 - Open question
Verwijswoorden
Verwijswoorden kunnen verwijzen naar:
Een woord
Een groepje woorden
Een hele zin
Dat waar het verwijswoord naar verwijst noem je het antecedent.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
Ga naar Learnbeat en log in
Ga naar Blok 4, 4.5 Lezen, C Verwijswoorden-1
Maak vraag 6, 7, 8, 9, 14, 15 (= huiswerk voor woensdag)
Ga naar Blok 4, 4.5 Lezen, C Verwijswoorden-2
Maak vraag 1, 3, 4, 5A, 6, 10
Maak de oefenlinkjes op de volgende slide
Maak de vragen op de volgende slides, over lesdoelen (= huiswerk voor woensdag)