Havo 5 HS 9-10

Ruilen over de tijd
Uitstellen van consumptie = sparen
Naar voren halen van consumptie = lenen
Studeren is investeren in hogere toekomste inkomen
Rente is kosten en beloning
RIC = NIC / PIC * 100


1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ruilen over de tijd
Uitstellen van consumptie = sparen
Naar voren halen van consumptie = lenen
Studeren is investeren in hogere toekomste inkomen
Rente is kosten en beloning
RIC = NIC / PIC * 100


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wanneer is omzet maximaal?
A
Prijs van €0
B
Prijs van €600
C
Prijs van €1,000
D
Prijs van €1,200

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Wat is maximale omzet?
A
Omzet van €0
B
Omzet van €1,800
C
Omzet van €1,800,000
D
Omzet van €180,000,000

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Wanneer is winst maximaal?
A
Prijs van €0
B
Prijs van €1,200
C
Prijs van €1,500
D
Prijs van €2,400

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is maximale winst?
A
Winst van €0
B
Winst van €0.33m
C
Winst van €3.3m
D
Winst van €33m

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Ruilen over de tijd
AKA Intertemporele Ruil

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Pensioenen - 3 pijlers
1) AOW - 2% per jaar in NL gewoond tussen 15-65
Omslagstelsel - werkenden betalen nu premies voor AOWers


Slide 14 - Slide

Pensioenen - 3 pijlers
2) Collectief bedrijfspensioen
Premies door werknemer en werkgever voor jezelf = kapitaaldekkingsstelsel
Verplicht
INDEXATIE:
waardevast = reele waarde blijft gelijk, dus stijgt met inflatie
welvaartsvast = waarde stijgt met inkoments

Slide 15 - Slide

Pensioenen - 3 pijlers
2) Collectief bedrijfspensioen
Pensioenfondsen beleggen het geld --> risico.
Dekkingsgraad van 105% betekent minimaal:

toekomstige uitgaven / toekomstige waarde van huidig geld * 
100% = 105%
toekomstige waarde van huidig geld = geld nu * (1+rente)^t

Slide 16 - Slide

Pensioenen - 3 pijlers
3) Vrijwillige pensioenopbouw
Sparen of verzekering of zelf beleggen

Slide 17 - Slide

Ruilen over tijd: overheid
De overheid = rijk + lagere overheden + ZBO's
Collectieve dwang om uit gevangendilemma te komen en meelifters te stoppen.

Inkomen uit belasting (direct of indirect zoals BTW of motorrijtuigen)
Premies voor volksverzekeringen  en werknemersverzekeringen

Slide 18 - Slide

Ruilen over tijd: overheid
Belastingen zijn:
Progressief - hoe hoger je inkomen hoe hoger het PERCENTAGE belasting
Solidariteit - de sterkeren ondersteunen de zwakkeren
Efficient/doelmatig - het innen van belasting mag niet duurder zijn dan wat ze opleveren.

Slide 19 - Slide

Ruilen over tijd: overheid
Collectieve lastendruk = collectieve lasten / bbp * 100%

Slide 20 - Slide

Inkomstenbelasting
Box 1: inkomen uit werk en woning
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen

Slide 21 - Slide

Box 1
Bruto inkomen - hypotheek rente - aftrekposten
Verdeel belastbaar inkomen over schijven

Slide 22 - Slide

Niet alles is 52%
JE MOET ALLE STAPPEN ZETTEN!!!!!

Slide 23 - Slide

Box 1
Bruto inkomen - hypotheek rente - aftrekposten
Verdeel belastbaar inkomen over schijven
Tel ze op
Haal heffingskortingen eraf

Marginale tarief = hoogste tarief dat jij betaalt
Gemiddeld tarief = belasting / bruto loon * 100%

Slide 24 - Slide

Punten
Progressief
Hypotheekrente aftrek maakt het minder progressief (want met hoger marginaal tarief heb je meer voordeel!)

Heffingskorting maakt het meer progressief (want een gelijk bedrag is voor mensen met lager inkomen een hoger percentage!)

Slide 25 - Slide

Box 3
Niet echte inkomen uit vermogen maar aangenomen:

Slide 26 - Slide

           BTW
Verkoper betaalt aan overheid.

Slide 27 - Slide

Inkomstenbelasting is progressief want met hoger inkomen betaal je meer
A
True
B
False
C
Wat?
D
Wanneer hebben we extra lessen?

Slide 28 - Quiz

Waardevast betekent de pensioenen stijgen met hetzelfde percentage als CP.
A
True
B
False
C
Wat?
D
Wanneer hebben we extra lessen?

Slide 29 - Quiz

Totale belastinginkomsten zijn €300m en BBP is 1 miljard. Wat is de collectieve lastendruk?
A
3%
B
33.3%
C
300%
D
333%

Slide 30 - Quiz

De prijs van een broek is €78.65 inclusief 21% btw. Wat is de prijs die de producent echt krijgt?
A
78.26
B
13.65
C
65
D
68.65

Slide 31 - Quiz

Overheidsuitgaven
Bestedingen, rentebetalingen of overdrachten.
Financieringsoverschot = meer geld komt binnen dan eruit gaat.
Negatief saldo betekent geld moet geleend worden.
EMU regels: niet hoger dan 3% van BBP (en schuld niet hoger dan 60% van BBP)
Monetaire of niet-monetaire financiering

Slide 32 - Slide

Oefenen
9.24 + 9.25
9.27
10.21 + 10.23

Slide 33 - Slide