Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp​
Frederique, Isabel en Josefien       



                            
                                                                                                                       Nederlands opdracht: woordsoorten
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Meewerkend voorwerp​
Frederique, Isabel en Josefien       



                            
                                                                                                                       Nederlands opdracht: woordsoorten

Slide 1 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
1. Het meewerkend voorwerp is het deel van de zin dat meewerkt aan een handeling. Vaak is het een persoon, maar het kan ook een ding zijn. ​

2. Het meewerkend voorwerp hangt samen met persoonsvorm, onderwerp, gezegde, werkwoordelijk gezegde​

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
- 1 Zoek de persoonsvorm​
- 2 Zoek het onderwerp​
- 3 Zoek het gezegde​
- 4 Zoek het lijdend voorwerp​
- 5 Stel de vraag: aan wie/voor wie + gezegde ​
  + onderwerp (lijdendvoorwerp)?​

Slide 3 - Slide

Handig om te weten
- Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt, verneemt of van wie iets word afgenomen.​
- Een meewerkend voorwerp is meestal een levend wezen of ​een instantie.​
- Er staat altijd maximaal maar één meewerkend voorwerp in een zin.​
- Niet elke zin hoeft een meewerkend voorwerp te hebben.​
- als een meewerkend voorwerp begint met "aan" "voor" of "bij" zou je de voorzetsels moeten kunnen weglaten. ​
- Bijvoorbeeld: hij geeft het cadeau "aan" haar. Hij geeft haar het cadeau.
  Om dit te doen zou je de zin soms wel een beetje moeten aanpassen.​

Slide 4 - Slide

voorbeeld zinnen van het meewerkend voorwerp​
- 1 Het meisje geeft de kippen voer. ​
  Aan wie geeft (gezegde) het meisje (onderwerp) voer (lijdendvoorwerp)?​
  Aan "de kippen" (meewerkend voorwerp)​
- 2 De regering geeft het onderwijs extra geld.​
  Aan wie geeft (gezegde) de regering (onderwerp) extra geld (lijdendvoorwerp)? ​
  Aan "de regering" (meewerkend voorwerp)​
-3 Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verassing gegeven. ​
   Aan wie gaven (gezegde) ze (onderwerp) een leuke verrassing bij de opening ​
   (lijdendvoorwerp)? Aan "de bezoekers" (meewerkendvoorwerp)

Slide 5 - Slide

Wat is het meewerkendvoorwerp in deze zin:
Ik gaf hem een cadeau.
A
gaf
B
hem
C
ik
D
cadeau

Slide 6 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Hij mailt zijn collega de documenten.
A
mailt
B
zijn collega
C
de documenten
D
hij

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
A
gaven
B
een cadeautje
C
aan hun moeder
D
julia en kim

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
A
ik vroeg
B
(aan) haar
C
ging
D
vakantie

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
A
mijn vriend
B
hun eten
C
geeft
D
de poes en de hond

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
aan goede doelen
B
hij laat
C
zijn geld
D
goede doelen

Slide 11 - Quiz

wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun playstation af.
A
niet luisterden
B
hun vader
C
hun
D
de playstation

Slide 12 - Quiz