This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
2. Mijn moeder heeft een taart gebakken.
pv =
wg =
ow =
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow (wie/wat + pv/wg?) = mijn moeder
Je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag
"wie/wat + wg + ow?" stelt.
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
1. Mijn moeder heeft een taart gebakken.
lv =