Quiz H-6 en 7

Quiz H-6 en 7
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz H-6 en 7

Slide 1 - Slide

Waar valt je veilig en prettig voelen tijdens je werk onder?
A
Baanveiligheid
B
Gebouwenveiligheid
C
Persoonlijke veiligheid
D
Psychosociale veiligheid

Slide 2 - Quiz

Preventie is meteen in actie komen wanneer een onveilige situatie zich voordoet
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Het goed letten op je eigen veiligheid en die van anderen heeft te maken met je beroepshouding
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Waarvoor staat de afkorting RI&E?
A
Risico Interpretatie en Evaluatie
B
Risico Inventarisatie en Evaluatie
C
Risico Inventarisatie en Expertise

Slide 5 - Quiz

Wie toetst de RI&E?
A
De Arbodienst
B
De BHV'er
C
De gemeente
D
De leidinggevende

Slide 6 - Quiz

Welke problemen die zijn vastgesteld in de RI&E worden als eerste opgelost?
A
De problemen die door het bedrijf zelf op te lossen zijn.
B
De problemen die het snelst op te lossen zijn.
C
De problemen waarvan de risico's het grootst zijn.
D
De problemen waarvoor scholing plaats moet vinden.

Slide 7 - Quiz

Voor wie bevat de Arbowet de algemene rechten en plichten?
A
Werkgevers
B
Werkgevers en werknemers
C
Werkgevers, werknemers en werklozen
D
Werknemers

Slide 8 - Quiz

BHV wil zeggen bedrijfshulpverlening.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat is het doel van de Arbowet
A
Werknemers bij te staan wanneer ze geen lichamelijk zwaar werk kunnen doen
B
Werknemers een hogere beloning te geven voor het werk dat ze doen
C
Werknemers te beschermen tegen ongevallen en ziekten veroorzaakt door het werk.
D
Werknemers te leren omgaan met hogere werkdruk en zware lichamelijke belasting

Slide 10 - Quiz

Wie is eindverantwoordelijk voor de veiligheid in een gebouw?
A
Alle aangestelde BHV'ers
B
De ploegleiders
C
Directie/eigenaar van het gebouw
D
Het hoofd BHV

Slide 11 - Quiz

Wat is vuil?
A
Een vlek
B
Stof of papier
C
De aanwezigheid van iets wat je stoort.
D
De aanwezigheid van iets wat er niet thuis hoort.

Slide 12 - Quiz

Wat is hygiënisch schoon?
A
Vrij van micro-organismen.
B
Afwezigheid van vuil en vlekken.
C
Afwezigheid van stof en losliggende snippers
D
Vrij van vliegen, mieren en andere insecten.

Slide 13 - Quiz

Schoonmaakmiddelen worden aangeduid met kleuren. Met welke kleur
wordt sanitair aangeduid?
A
Blauw
B
Geel
C
Groen
D
Rood

Slide 14 - Quiz

Microvezeldoeken hebben een desinfecterende werking.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Waar wordt een eenschijfmachine voor gebruikt?
A
Droogmaken van de vloer.
B
Oppoetsen van vloeren
C
Tapijt te reinigen.
D
Vegen van het buitenterrein

Slide 16 - Quiz

Welke informatie moet verplicht op het etiket van een
schoonmaakmiddel vermeld worden?
A
Gevaarinformatie
B
Website leverancier
C
De te gebruiken materialen bij het middel.

Slide 17 - Quiz

Je leest de plattegrond van het schoon te maken object. De schaal is
1:100. Wat betekent dit?
A
1 cm is een km
B
1 cm is een hm
C
1 cm is een m
D
1 cm is dm

Slide 18 - Quiz

Hoe vaak worden periodieke werkzaamheden uitgevoerd?
A
1 keer per dag.
B
1 keer per week.
C
1 keer per 6 weken

Slide 19 - Quiz