H2 Samen met het buitenland 2.1 Over de grens (Plein M 4e editie)

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 2: Samen met het buitenland

2.1 Over de grens
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 2: Samen met het buitenland

2.1 Over de grens

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Inleiding Hoofdstuk 2: Samen met het buitenland
  • Theorie 2.1 Over de grens
  • Zelfstandig aan het werk


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

2.1 Over de grens
Lesdoelen:

Aan het einde van de les:


  • kun je uitleggen waarom bedrijven producten naar het buitenland exporteren
  • kun je uitleggen waarom we producten uit andere landen importeren
  • kun je uitleggen waarom de handel met het buitenland voor Nederland belangrijk is
  • kun je rekenen met miljoenen en miljarden

Slide 4 - Slide

Verkopen aan het buitenland
Nederland verkoopt veel kaas aan het buitenland.

Dit verkopen aan het buitenland                                                                                    noem je export of uitvoer


Export: Het verkopen van goederen en diensten aan het buitenland.



Slide 5 - Slide

Kopen uit het buitenland
Nederland koopt ook goederen en diensten in het buitenland. Dit is: import of invoer

Redenen voor import:
  • producten in het buitenland worden goedkoper geproduceerd,
  • producten hebben een betere kwaliteit,
  • grondstoffen komen in ons land niet voor, bepaalde landbouwproducten kunnen in Nederland niet groeien,
  • consumenten willen meer keuze hebben uit producten en merken.

Import: Het inkopen van goederen of diensten uit het buitenland

Slide 6 - Slide

Het buitenland is onmisbaar
internationale handel: Bedrijven kopen goederen  of diensten uit een ander land of verkopen goederen of diensten aan een ander land.

  • Open economie: Landen met naar verhouding veel in- en uitvoer
  • Gesloten economie:  Landen met naar verhouding weinig en uitvoer







Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Grote getallen omrekenen
Bij internationale handel gaat het om miljoenen en miljarden.
Reken dan eerst miljarden om naar miljoenen.

Dat doe je als volgt.








Slide 9 - Slide

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 12 op bladzijde 46 t/m 51. Je mag overleggen. 
Schrijf de volledige antwoorden in je boek/schrift, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. 
Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 10 - Slide

Opgave 1 blz 46: Vul in

Het product in ........ koopt Nederland in het buitenland.
A
Bron 1
B
Bron 2

Slide 11 - Quiz

Opgave 1 blz 46: Vul in

Het product in bron 1 / bron 2 verkoopt Nederland aan het buitenland.
A
Bron 1
B
Bron 2

Slide 12 - Quiz

Opgave 2a blz 47:

Noteer een ander woord voor export.

Slide 13 - Open question

Opgave 2b blz 47:

Noem twee voorbeelden van goederen die Nederland exporteert.


Slide 14 - Open question

Opgave 2b blz 47:

Noem twee voorbeelden van diensten die Nederland exporteert.

Slide 15 - Open question

Opgave 2d blz 47:

In het buitenland zijn meer / minder klanten dan in Nederland.
A
meer
B
minder

Slide 16 - Quiz

Opgave 2d blz 47:

Door de export verdienen bedrijven meer / minder geld
A
meer
B
minder

Slide 17 - Quiz

Opgave 2d blz 47:

Ze moeten meer / minder produceren en dat levert meer / minder banen op.
A
meer, meer
B
minder, minder
C
meer, minder
D
minder, meer

Slide 18 - Quiz

Opgave 3a blz 47:

Noem twee voorbeelden van diensten die Nederland exporteert.

Slide 19 - Open question

Opgave 3b blz 47:

Wat is het juiste antwoord.
A
5%
B
10%
C
15%
D
20%

Slide 20 - Quiz

Opgave 3c blz 47:

Noem twee bestemmingen die geschikt zijn voor export per vrachtwagen of trein.

Slide 21 - Open question

Opgave 3d blz 47:

Noem een bestemming die geschikt is voor export per schip of vliegtuig.

Slide 22 - Open question

Opgave 4a blz 48:

Wat is import?

Slide 23 - Open question

Opgave 4b blz 48:

Kruis twee producten aan die Nederland importeert omdat die in andere landen goedkoper gemaakt worden.
A
aardappelen
B
melkproducten
C
kleding
D
schoenen

Slide 24 - Quiz

Opgave 5 blz 48:

Welke afbeelding hoor bij welke reden?

Afbeelding 1
A
grondstof komt in Nederland niet voor
B
meer keuze uit producten
C
product groeit niet in het Nederlandse klimaat

Slide 25 - Quiz

Opgave 5 blz 48:

Welke afbeelding hoor bij welke reden?

Afbeelding 2
A
grondstof komt in Nederland niet voor
B
meer keuze uit producten
C
product groeit niet in het Nederlandse klimaat

Slide 26 - Quiz

Opgave 5 blz 48:

Welke afbeelding hoor bij welke reden?

Afbeelding 3
A
grondstof komt in Nederland niet voor
B
meer keuze uit producten
C
product groeit niet in het Nederlandse klimaat

Slide 27 - Quiz

Opgave 6 blz 48:

Gaan de volgende zinnen over export of import?

Een groot deel van de Nederlandse kaas gaat naar Duitsland.
A
export
B
import

Slide 28 - Quiz

Opgave 6 blz 48:

Gaan de volgende zinnen over export of import?

Een Nederlands bedrijf koopt 5.000 tablets in China.

A
export
B
import

Slide 29 - Quiz

Opgave 6 blz 48:

Gaan de volgende zinnen over export of import?

Een fastfoodketen in Nederland koopt rundvlees in Argentinië.

A
export
B
import

Slide 30 - Quiz

Opgave 6 blz 48:

Gaan de volgende zinnen over export of import?

Nederlandse bedrijven verkopen voor miljarden euro’s groente aan Italië.

A
export
B
import

Slide 31 - Quiz

Opgave 7 blz 49:

Bij welke begrippen passen de volgende voorbeelden?

Duitsland exporteert auto’s en importeert
landbouwproducten.

A
gesloten economie
B
internationale handel
C
open economie

Slide 32 - Quiz

Opgave 7 blz 49:

Bij welke begrippen passen de volgende voorbeelden?

Nederland importeert en exporteert naar verhouding meer dan de VS en Frankrijk.

A
gesloten economie
B
internationale handel
C
open economie

Slide 33 - Quiz

Opgave 7 blz 49:

Bij welke begrippen passen de volgende voorbeelden?

In Noord-Korea kunnen consumenten bijna alleen maar producten uit eigen land kopen.

A
gesloten economie
B
internationale handel
C
open economie

Slide 34 - Quiz

Opgave 7b blz 49:

b Leg met twee voorbeelden uit wat jij hebt aan internationale handel.

Slide 35 - Open question

Opgave 8 blz 49:

Kies het juiste antwoord:

Landen die naar verhouding veel in- en uitvoeren hebben een open / gesloten economie.

A
open
B
gesloten

Slide 36 - Quiz

Opgave 8 blz 49:

Kies het juiste antwoord:

Landen die naar verhouding weinig in- en uitvoeren hebben een open / gesloten economie.


A
open
B
gesloten

Slide 37 - Quiz

Opgave 8 blz 49:

b Welk risico loopt Nederland als het buitenland minder Nederlandse
producten koopt?

Slide 38 - Open question

Opgave 9 blz 50: Lees bron 5

a Wat was een gevolg voor Chinese bedrijven?

Slide 39 - Open question

Opgave 9 blz 50: Lees bron 5

b Wat was een gevolg voor Europese bedrijven?

Slide 40 - Open question

Opgave 9 blz 50: Lees bron 5

c Welk nadeel van internationale handel werd door de coronacrisis duidelijk?

Slide 41 - Open question

Opgave 10 blz 50:

Kies het juiste antwoord:




A
€ 75,30 miljoen.
B
€ 75,300 miljoen.
C
€ 75.300 miljoen.

Slide 42 - Quiz

Opgave 11 blz 51:

a Hoe groot is de melkaanvoer in miljarden?

Slide 43 - Open question

Opgave 11 blz 51:

b Hoeveel is dat in miljoenen?

Slide 44 - Open question

Opgave 11 blz 51:

c Bereken de melkaanvoer per koe.

Slide 45 - Open question

Opgave 11 blz 51:

d Bereken het bedrag van de zuivelexport gemiddeld per koe.

Slide 46 - Open question

Opgave 12 blz 51

Slide 47 - Slide

Afsluiting 2.1
Lesdoelen:

Nu:

  • kun je uitleggen waarom bedrijven producten naar het buitenland exporteren.√
  • kun je uitleggen waarom we producten uit andere landen importeren.√
  • kun je uitleggen waarom de handel met het buitenland voor Nederland belangrijk is.√
  • kun je rekenen met miljoenen en miljarden.√

Slide 48 - Slide