1.5 - Transport door membranen (A4)

Thema 1 
Inleiding in de biologie

VWO 4
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Thema 1 
Inleiding in de biologie

VWO 4

Slide 1 - Slide

Thema 1 - Inleiding in de biologie
1.1 - Wat is biologie?
1.2 - Organen, weefsels en cellen
1.3 - Plantaardige en dierlijke cellen
1.4 - Celorganen
1.5 - Transport door membranen
1.6 - Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 2 - Slide

1.4 - Celorganen
[BINAS 79C]

Slide 3 - Slide

Wat is de functie van het golgi-systeem in de cel?
A
zorgt voor intracellulaire vertering
B
produceren van eiwitten
C
vorm geven aan eiwitten en het verpakken van eiwitten in blaasjes
D
vervoeren van eiwitten door de cel

Slide 4 - Quiz

Waarvoor wordt in mitochondrium zuurstof gebruikt?
A
Vrijmaken stoffen voor processen in cel
B
Vrijmaken energie voor processen in cel
C
Vastleggen stoffen voor processen in cel
D
Vastleggen energie voor processen in cel

Slide 5 - Quiz

Door welk organel worden eiwitten gemaakt
A
Ribosomen
B
Golgi-systeem
C
Ruw Endoplasmatisch reticulum
D
Glad Endoplasmatisch reticulum

Slide 6 - Quiz

Welk organel is NIET betrokken bij eiwitsynthese
A
ribosomen
B
golgisysteem
C
endoplasmatisch reticulum
D
mitochondrium

Slide 7 - Quiz

Wat doet het endoplasmatisch reticulum?
A
hier zit het DNA
B
bewerkt de eiwitten tot ze de goede vorm hebben
C
deze doen zuurstof verbranden
D
transporteert eiwitten voor verdere verwerking

Slide 8 - Quiz

Wat is geen eigenschap of kenmerk van het endoplasmatisch reticulum?
A
Een doolhof van dubbele membranen
B
Standplaats voor ribosomen
C
Bestaat uit grote eiwitten
D
Maakt fosfolipiden

Slide 9 - Quiz

1.5 - Transport door membranen

Slide 10 - Slide

Doelen bij deze paragraaf
Je kan uitleggen hoe transport van stoffen over het celmembraan plaatsvindt
Je kan uitleggen wat diffusie en osmose zijn en hoe osmose voor stevigheid van planten zorgt
Je kan concentraties in vloeistoffen berekenen 

Slide 11 - Slide

Concentraties
9 g/L = 9 gram opgeloste stof in 1 liter oplossing
voorbeeld: 9 gram zout + 991 mL water

Ook geschreven als 0,9%

Slide 12 - Slide

Transport door het celmembraan
Celmembraan aan buitenkant dierlijke cel
Dubbele laag moleculen (fosfolipiden en eiwit) (Binas 79D, H2)


Slide 13 - Slide

Transport door het celmembraan
Celmembraan aan buitenkant dierlijke cel
Dubbele laag moleculen (fosfolipiden en eiwit) (Binas 79D, H2)

Fosfolipiden: vetachtig -> andere vetachtige stoffen kunnen er daardoor doorheen (bijv. bepaalde hormonen)

Slide 14 - Slide

Transport door het celmembraan
Celmembraan aan buitenkant dierlijke cel
Dubbele laag moleculen (fosfolipiden en eiwit) (Binas 79D, H2)

Eiwitten: transportkanaaltjes
Voor elke stof een ander kanaal


Slide 15 - Slide

Transport door het celmembraan
Celmembraan aan buitenkant dierlijke cel
Dubbele laag moleculen (fosfolipiden en eiwit) (Binas 79D, H2)

O2 en CO2 kunnen zo door het celmembraan heen: Diffusie
Kost geen energie (passief transport)

Van hoge concentratie naar lage concentratie (netto-transport)

Slide 16 - Slide

Watertransport
Via 'waterkanaaltjes' (aquaporines) -> osmose (passief)

Van lage concentratie opgeloste deeltjes naar hoge concentratie

Hierdoor wordt de lage concentratie hoger en de hoge concentratie lager

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Energie voor transport
Ionen (Na+, Cl-) en moleculen (glucose) hebben ook eigen transportkanaaltjes

Met concentratie mee (dus van hoge concentratie naar lage concentratie): passief transport
Tegen concentratie in (dus van lage concentratie naar hoge concentratie): actief transport

Slide 19 - Slide

Membraantransport voor grote deeltjes
Endocytose: grote deeltjes (sommige moleculen) omringd door en 'verpakt' in celmembraan

Bijvoorbeeld witte bloedcellen of eencelligen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Membraantransport voor grote deeltjes
Exocytose: grote deeltjes aangemaakt in de cel
Transport via transportblaasjes (gemaakt in Golgi-systeem)

Versmelten met celmembraan

Slide 22 - Slide

Osmose in plantaardige cellen
Plantencellen hebben celwanden - werken als een soort koffiefilter (permeabel)
Celmembranen laten niet alles door (selectief-permeabel)

Veel water in de cel -> celmembraan drukt stevig tegen celwand: turgor
Veel water uit de cel -> celmembraan laat los van celwand: plasmolyse

Slide 23 - Slide

Osmotische waarde
Hypertonisch - oplossing met de hoogste osmotische waarde
Rode bloedcel in hypertonische omgeving geeft water af -> krimpt

Hypotonisch - oplossing met de laagste osmotische waarde
Rode bloedcel in hypotonische omgeving neemt water op -> zwelt op en barst

Slide 24 - Slide

Osmotische waarde
Isotonisch - oplossing met gelijke osmotische waarde
Rode bloedcel in isotonische omgeving neemt evenveel water op als het afstaat -> stabiele situatie

Slide 25 - Slide

Vragen?

Slide 26 - Slide

Wat is een celmembraan?
A
laagje vet- en eiwitmoleculen om de vacuole
B
laagje vet- en eiwitmoleculen om de kern
C
laagje vet- en eiwitmoleculen om de cel

Slide 27 - Quiz

Deze cel(len) heeft(hebben) een celmembraan:
A
plantencel
B
dierencel
C
beide

Slide 28 - Quiz

Wat gebeurt er altijd bij diffusie?
A
deeltjes trekken elkaar aan
B
deeltjes verspreiden zich zo goed mogelijk
C
deeltjes verplaatsen zich door een celwand
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 29 - Quiz

Wat is osmose?
A
Het passeren van een stof, bijv. zuurstof
B
Het passeren van een stof, bijv. water
C
Het passeren van de stoffen zuurstof en water
D
Het passeren van opgeloste stoffen

Slide 30 - Quiz

osmose is een vorm van
A
actief transport
B
passief transport

Slide 31 - Quiz

Wanneer treedt plasmolyse op in een plantaardige cel?
A
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof hoger is
B
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof lager is
C
Als de osmotische waarde van extracellulaire vloeistof gelijk is aan de cel

Slide 32 - Quiz

Passief transport van deeltjes (diffusie) is altijd....
A
met de concentratiegradiënt mee (van hoog naar laag)
B
tegen de concentratiegradiënt in (van laag naar hoog)

Slide 33 - Quiz

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
de cel verandert niet van vorm

Slide 34 - Quiz

Aan het werk
Opdrachten van 1.5 maken
Overslaan: 40, 41, 44, 45, 50

Extra oefening: 49, 56, 57

Voor volgende les: lezen 1.6

Slide 35 - Slide