Pers. vnw. naamvallen, voorzetsels

1 / 46
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

 Naamvallen 
eerste naamval
vierde naamval
derde naamval

Slide 2 - Slide

Lesdoel
- Wat zijn de naamvallen?
- Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?
- herhaling van de voorzetsels met een vaste naamval.
- Hoe weet je welke je moet gebruiken?

Slide 3 - Slide

 voorzetsels met een vaste Naamval 

Slide 4 - Slide

eerste naamval = onderwerp
vierde naamval = lijdend voorwerp
derde naamval = meewerkend voorwerp

Slide 5 - Slide

eerste naamval = onderwerp
Wie of wat + gezegde (alle werkwoorden in de zin)?

Slide 6 - Slide

vierde naamval = lijdend voorwerp

Wie of wat + gezegde (alle werkwoorden in de zin) + onderwerp?

Slide 7 - Slide

derde naamval = meewerkend voorwerp

aan of voor ...

Slide 8 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval

Slide 9 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
Er zijn voorzetsels die ervoor zorgen, dat je na dit voorzetsel altijd de vierde naamval moet gebruiken.

Slide 10 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
durch = door
für = voor
gegen = tegen
um = om
ohne = zonder
bis = tot
entlang = langs

Slide 11 - Slide

Je ziet het volgende dan gebeuren in de zin:

– Mein Freund hat für mich Blumen gekauft.
Ohne ihn war ich komplett nass geregnet!

Slide 12 - Slide

Ezelsbruggetje 1
Sommige voorzetsels hebben automatisch de vierde naamval bij zich. Deze voorzetsels zijn te onthouden met het ezelsbruggetje DOFEGUB (doof visje): 



Slide 13 - Slide

D urch 
O hne 
F ür 
E ntlang 
G egen 
U m 
B is

Slide 14 - Slide

Ezelsbruggetje 2
Deze zin werkt ook:
De Feestelijke Ober Uit Griekenland Eet Bananen. 
=
durch, für, ohne, um, gegen, entlang, bis

Slide 15 - Slide

Ezelsbruggetje 3
De voorzetsels zijn te onthouden met de zin:

Beer Doodt Geen Oudtjes En Fietst Uren
=
B is, D urch, G egen, O hne, E ntlang, F ür, U m

Slide 16 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval

Slide 17 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval
Er zijn voorzetsels die ervoor zorgen, dat je na dit voorzetsel altijd de derde naamval moet gebruiken.

Slide 18 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 19 - Slide

Je ziet het volgende dan gebeuren in de zin:

– Willst du heute bei mir essen?
– Gehst du mit ihm in die Schule?

Slide 20 - Slide

Ezelsbruggetje 1
Sommige voorzetsels hebben automatisch de derde naamval bij zich. Deze voorzetsels zijn te onthouden op de melodie van vader Jacob :



Slide 21 - Slide

op de melodie van vader Jacob
aus bei mit nach
aus bei mit nach
seit von zu
seit von zu
(außer genüber
außer genüber
ent-ge-gen
ent-ge-gen)

Slide 22 - Slide

Ezelsbruggetje 2
Sommige voorzetsels hebben automatisch de derde naamval bij zich. 



Slide 23 - Slide

Schreib’ mit, nach, nebst und samt,
bei, seit, von, zu, zuwider,
entgegen, ausser, aus,
gemäss und gegenüber,
stets mit dem Dativ nieder.

Slide 24 - Slide

Hoe weet je welke je moet gebruiken?

Slide 25 - Slide

1. lees de zin. 
2. Welk voorzetsel staat voor de invulruimte? (bla bla mit .......... bla bla.)
3. welke naamval heeft dit voorzetsel? (3e of 4e)



Slide 26 - Slide

Voorzetsels met de 3e of 4e  naamval

de keuzevoorzetsels = 
Wechselpräpositionen

Slide 27 - Slide

an = aan, bij, naar
auf = op
hinter = achter
neben = naast
in = in, naar
über = boven, over
unter = onder
vor = voor
zwischen = tussen

Slide 28 - Slide

3e = ergens zijn, ergens iets doen

tijdsbepalingen na een keuzevoorzetsel.
4e =ergens naartoe, een beweging

Slide 29 - Slide

de der-groep

Slide 30 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 31 - Slide

Weet jij ze nog?
https://www.educaplay.com/game/3183685-persoonlijk_voornaamwoord_5.html#!

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Het persoonlijke voornaamwoord in de eerste derde en vierde naamval

Slide 34 - Slide

Uitleg video
persoonlijke voornaamwoorden in de 1e , 3e en 4e naamval

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Naamvallen 
de eerste naamval = Nominativ = het onderwerp
de tweede naamval = Genitiv = bijvoeglijke bepaling
de derde naamval = Dativ = meewerkend voorwerp
de vierde naamval = Akkusativ = lijdend voorwerp

Slide 37 - Slide

De eerste naamval is dus een ander woord voor onderwerp.

De vierde naamval is een ander woord voor Lijdend voorwerp.

De derde naamval is een ander woord voor Meewerkend voorwerp.


Slide 38 - Slide

1e  nv
ond.
3e nv
mvw
4e nv
lv
ik 
ich
mij
mir
mij
mich
jij 
du
jou
dir
jou
dich
hij 
er
hem
ihm
hem
ihn
zij enk.
sie
haar
ihr
haar 
sie
het
es
het
ihm
het 
es
wij
wir
ons
uns
ons
uns
jullie
ihr
jullie
euch
jullie
euch
zij mv
sie
hun
ihnen
hun 
sie
Sie
u
Ihnen
Sie

Slide 39 - Slide

Vragende voornaamwoorden

1e naamval = onderwerp
wie = wer
wat = was


4e naamval = lijdend voorwerp
wie = wen
wat = was

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 42 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 43 - Open question


Nog iets anders, namelijk...

Slide 44 - Open question


Hoe vond je 
deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Bron opdrachten
- https://die-deutschlehrerin3.webnode.nl/kopie-van-grammatik11/

Slide 46 - Slide