a bespoten – bespoten. Bijvoorbeeld: Bespoten groenten moet je altijd goed wassen.
b gebaseerd – gebaseerd(e). Bijvoorbeeld: Op feiten gebaseerde argumenten zijn sterker dan op meningen gebaseerde argumenten.
c getest – getest(e). Bijvoorbeeld: In het tijdschrift van de Consumentenbond staan altijd verscheidene geteste producten.
d Smullend – smullend(e). Bijvoorbeeld: De smullende muisjes merkten de kat niet op.
geteeld – geteeld(e). Bijvoorbeeld: Geteelde bloemen haal je bij de bloemist.
e verondersteld – verondersteld(e). Bijvoorbeeld: Het veronderstelde aantal fouten lag veel hoger dan het werkelijke aantal fouten.