“Schreef ik hier trouwens niet dat ik nooit in mijn leven angst heb gekend? Dat blijkt flauwekul, niet alleen nu, maar ook eerder in mijn leven. Ik beloof dat ik die blindheid voor mijn angst niet meer verborgen zal houden. Dat heeft mijn onbetrouwbare lijf me geleerd. Maar gelijk al die andere stemmen in ieders kop valt er ook met angst te praten, zelfs te onderhandelen, alleen moogt ge hem nooit vertrouwen. Hou die angst op afstand, vertrouw hem nooit uw geldbuidel toe, leen hem niet uit aan een vrouw die ge graag ziet en weiger beleefd wanneer hij u aanbiedt met hem mee op reis te gaan. Zeg dat ge weet dat hij een leermeester is. Maar nee, hoort ge dan her en der roepen, helemaal verkeerd: angst is een slechte raadgever. Misschien, maar hij leert u wel wat het betekent heftig te leven, hoe de leugen te waarderen, het spel te spelen, dat allemaal zolang ge hem op armlengte houdt.” (p.168)
1. Wie is aan het woord?
2. Hoe noem je dit vertelperspectief?
3. Welk advies geeft hij hier?
4. Aan wie geeft hij dit advies?
5. Hoe herken je dat de verteller de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt?
6. Omschrijf het taalgebruik van Jeroen Olyslaegers in deze passage!