What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
oefentoets grammatica blok 2 pv/ow/gez/lvw/mwvw
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
1 / 33
next
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 1 - Quiz
De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 2 - Quiz
Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 3 - Quiz
De persoonsvorm heeft drie kenmerken.
Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken
Slide 4 - Quiz
De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.
A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het
Slide 5 - Quiz
Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in
Slide 6 - Quiz
Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin
Slide 7 - Quiz
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
Wat is het gezegde?
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze
Slide 8 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 9 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Mevrouw de Vries legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 10 - Quiz
Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?
A
de dader = onderwerp
B
de politie = onderwerp
Slide 11 - Quiz
Ik kom vanavond een uurtje later
A
een uurtje = onderwerp
B
ik = onderwerp
Slide 12 - Quiz
Wat is het onderwerp?
A
Wat
B
is
C
het onderwerp
D
Staat er niet in.
Slide 13 - Quiz
Kan jij het lijdend voorwerp
in de zin vinden?
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden
Slide 14 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 15 - Quiz
In de zin:
Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.
A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.
Slide 16 - Quiz
In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
Kan jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?
A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden
Slide 18 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 19 - Quiz
Evelien wacht twee uur op haar vriend
In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp
Slide 20 - Quiz
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 21 - Quiz
Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende
van
de docent
gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 22 - Quiz
Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na
aan
goede doelen
.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 23 - Quiz
Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen
voor
de trainer
.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
Slide 24 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 25 - Quiz
Welk boek zit jij te lezen?
welk boek =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 26 - Quiz
Gaf de leraar ons de proefwerken terug?
ons =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 27 - Quiz
zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 28 - Quiz
Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 29 - Quiz
Jullie hebben de toets goed gemaakt.
Gemaakt=
A
zww
B
www
Slide 30 - Quiz
De juffen gaan morgen de kinderen de hele dag voorlezen.
Voorlezen=
A
zww
B
www
Slide 31 - Quiz
Zij zou geld hebben willen stelen.
Willen =
A
zww
B
hww
Slide 32 - Quiz
Zij zou geld hebben willen stelen.
Wat is het zww?
A
zou
B
geld
C
hebben
D
stelen
Slide 33 - Quiz
More lessons like this
Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp
November 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Taal in beeld: toetsvoorbereiding blok 6
May 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
SCC Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp
April 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp
February 2024
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Week 6 - Taal - Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
June 2023
- Lesson with
14 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Grammatica 2e klas
January 2021
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
herhaling zinsontleden ow wg lv mv bp
September 2023
- Lesson with
42 slides
Taal
Basisschool
Groep 8