A1a formuleren H4 les 2

Formuleren H4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Formuleren H4

Slide 1 - Slide

Deze week
H4 formuleren blz. 122 - 123
verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Ik kan / weet:
- verwijswoorden goed gebruiken

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 4 - Slide

Woordgeslacht
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

de-woorden:  Mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 

Slide 5 - Slide

Naar zelfstandig naamwoorden
verwijs je met:
en:
mannelijk enkelvoud
hij, hem, zijn
deze, die
vrouwelijk enkelvoud
zij, ze, haar
deze, die
onzijdig
enkelvoud
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 6 - Slide

Wat nu?
Huiswerk opdr. 1 t/m 4 blz. 122-123
Per opdracht bespreken we samen een aantal zinnen.

Slide 7 - Slide

Wat zijn verwijswoorden?

Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 8 - Quiz

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Waarom ga je naar deze bakker? ... op de hoek is beter.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quiz

Ik kan verwijswoorden gebruiken.
A
Ja
B
Ik moet nog wat oefenen.
C
Nee

Slide 10 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 11 - Quiz

Huiswerk deze week (week 4)
H4 formuleren blz. 122-123
Maken opdracht 1 t/m 4
Inleveren via Teams opdrachten ma 1 februari

Slide 12 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Drag question