Formuleren H4

Programma
Toetsdatum afspreken: donderdag 28 januari
(Toetsstof Woordenschat H1 en H2 + Formuleren H2 en H4)
1) Bespreken extra opdrachten Formuleren H2
2)  Theorie Formuleren H4
3) Oefenen
4) Huiswerk
2e lesuur: vakhulp en LessonUp.com



 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma
Toetsdatum afspreken: donderdag 28 januari
(Toetsstof Woordenschat H1 en H2 + Formuleren H2 en H4)
1) Bespreken extra opdrachten Formuleren H2
2)  Theorie Formuleren H4
3) Oefenen
4) Huiswerk
2e lesuur: vakhulp en LessonUp.com



 

Slide 1 - Slide

Formuleren H4
We lezen klassikaal tekst 1 op blz. 122

Slide 2 - Slide

Wat viel je op aan tekst 1 en hoe kan je dit verbeteren?

Slide 3 - Open question

Theorie Formuleren H4
In H2 heb je al geleerd dat je naar de-woorden verwijst met die en deze
en dat je naar het-woorden verwijst met dit en dat.
Je hebt ook geleerd dat zelfstandige naamwoorden in het Nederlands 3 woordgeslachten kent: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.

mannelijk (de-woord)
die, deze
vrouwelijk (de-woord
die, deze
onzijdig (het-woord)
dit dat

Slide 4 - Slide

Meer verwijswoorden
Er zijn natuurlijk meer verwijswoorden dan die, deze, dit en dat.
Naar Mohammed  (een mannelijk zelfstandig naamwoord) verwijs je bijvoorbeeld met hij, hem of zijn.
Mohammed moest typen. Hij moest zijn handen op zijn rug houden. Het is hem gelukt.
Naar vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden verwijs je met andere verwijswoorden en dan heb je ook nog zelfstandige naamwoorden in het meervoud.

Slide 5 - Slide

Een overzicht van de verwijswoorden
Zelfstandige naamwoorden enkelvoud:





Zelfstandige naamwoorden meervoud:

mannelijk (de-woord)
hij, hem, zijn
die, deze
vrouwelijk (de-woord)
zij, ze, haar
die, deze
onzijdig (het-woord)
het, zijn
dit, dat
alle woorden
zij, ze, hen en hun
deze, die

Slide 6 - Slide

Vul een verwijswoord in. Kies uit hij, hem, zijn,
 zij, ze, haar, het, zijn, zij, ze, hen of hun.
  • De vrouw heeft ... medewerkers een compliment gegeven.
  • De gemeente (v) heeft ... inwoners een brief gestuurd.
  • De man is weggegaan, omdat ... een afspraak had.
  • De raad (m) heeft advies uitgebracht, omdat ... daarom gevraagd is.
  • Het jongetje gaf ... moeder een hand.
  • Het leger heeft ... soldaten opgeroepen.
  • De mensen gaan niet naar huis, omdat .. alles willen zien.
(Pak eventueel de tabel op blz. 122 in je boek erbij.)

Slide 7 - Slide

Heeft de bibliotheek (v) al ... leden een brief gestuurd?
A
haar
B
zijn

Slide 8 - Quiz

Het waterschap vergadert vanavond, omdat ... een belangrijke beslissing moet nemen.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 9 - Quiz

Ik heb de dienst (m) ingeschakeld, omdat ... deze klus goed kan uitvoeren.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 10 - Quiz

De familieleden hebben ... cadeautjes tijdens het kerstdiner uitgepakt.
A
hen
B
hun

Slide 11 - Quiz

Het bureau heeft de zaak onderzocht en .. bevestigt nu dat er vals is gespeeld.
A
hij
B
ze
C
het

Slide 12 - Quiz

Maak je veel fouten?
Aanpak;
1) Kijk naar welk woord je verwijst. Is dat woord een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zelfstandig naamwoord of staat het in het meervoud?
2) Zoek in de tabel naar het juiste verwijswoord.
3) Leer deze tabel uit je hoofd!!!!


Slide 13 - Slide

Maak opdracht 1 op blz. 123
Deze opdracht gaan we zo bespreken.
Ben je klaar dan mag je verder met opdracht 2.
Dit is huiswerk voor morgen.

Slide 14 - Slide

Tweede lesuur (9.15-10.00 uur)
Vakhulp
De volgende leerlingen maken nu hun huiswerk van vandaag: Cem, Floris, Josephine, Lola, Olivier, Sarra, Stefania en Symen
(extra oefeningen Formuleren H2 met LessonUp)

Slide 15 - Slide