Woordenschat H2 - Metafoor / personificatie

timer
10:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen

Vandaag...
- Terugblik H1 Wsch afmaken
   + nakijken
- Uitleg woordenschat H2
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Ik weet wat een metafoor is
- Ik weet wat een personificatie is

Slide 2 - Slide

LET OP!
woensdag 21 september
Formatieve toets Woordenschat H1 en H2

Slide 3 - Slide

Wat is een metafoor?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Metafoor
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Vergelijking: twee dingen naast elkaar (object-beeld)
Metafoor: het object wordt vervangen door het beeld.
Bijvoorbeeld: Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks. 
Hij vliegt door die spannende boeken.


Slide 7 - Slide

Personificatie
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Personificatie:
Een levenloos ding als levend persoon voorstellen.
'De toekomst lacht me tegemoet.'


Slide 8 - Slide

Wat is een metafoor?
A
object wordt vervangen door een beeld
B
beeld en object wordt met elkaar vergeleken
C
een levenloos ding een menselijke eigenschap geven

Slide 9 - Quiz

Wat is een personificatie?
A
object wordt vervangen door een beeld
B
beeld en object wordt met elkaar vergeleken
C
een levenloos ding een menselijke eigenschap geven

Slide 10 - Quiz

Welk van de volgende beeldspraken is een vergelijking?
A
Zo trots als een pauw.
B
Het lijkt hier wel een zwijnenstal.
C
Dat kozijn schreeuwt om een likje verf.

Slide 11 - Quiz

Welk van de volgende beeldspraken is een metafoor
A
Hij ziet zo rood als een garnaal.
B
De zon lachte ons toe.
C
.De wielrenners zijn aan de voet van de berg.

Slide 12 - Quiz

Welk van de onderstaande beeldspraken is een personificatie.
A
De wind stoeide met de bladeren.
B
Na de voorstelling klapte de zaal.
C
Zij is zo vlug als water.

Slide 13 - Quiz

Ga starten met de opdrachten
H2 - Woordenschat - opdracht 1 t/m 4


Slide 14 - Slide