L'adjectif │ het bijvoeglijk naamwoord

1 / 30
next
Slide 1: Slide
fransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide



La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 13 - Quiz



Les voitures (v) sont (groen).
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 14 - Quiz



Les chats (m) sont (rood).
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 15 - Quiz



Olivier et Marc sont (frans).
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises

Slide 16 - Quiz



Marianne est (verdrietig).
A
tristée
B
tristes
C
tristées
D
triste

Slide 17 - Quiz



L'actrice est (mooi).
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 18 - Quiz



Les sacs (m) sont (nieuw).
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 19 - Quiz



Mon grand-père est (oud).
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 20 - Quiz

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
In het Frans staat de meeste bijvoeglijke naamwoorden achter het zelfstandig naamwoord.
  

un film intéressant 
 une voiture bleue 
 deux filles françaises

Slide 21 - Slide

Let op! Er zijn uitzonderingen:
bon goed
beau mooi
joli mooi, leuk
long lang 
petit klein 
grand groot
vieux oud 
jeune jong 
gros dik
mauvais slecht
nouveau nieuw
haut hoog
premier eerste
dernier laatste
autre ander

Slide 22 - Slide

NL
Mnl.ev.
Vrl.ev.
Mnl.mv
Vrl.mv
Mooi

Oud

Nieuw
Beau
Vieilles
Nouveaux
Belles
Vieille

Slide 23 - Drag question

Kies de juiste vorm:
Les .........sacs (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Mon ...........grand-père (oude)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 25 - Quiz

Exercice 11A -1
"Ce n'est pas une ________(1) idée _____(2) - (slecht)
A
(1) mauvais
B
(2) mauvais
C
(1) mauvaise
D
(2)mauvaise

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide



Ik weet wat het bijvoeglijk naamwoord
is in het Nederlands en in het Frans.
A
Oui
B
Non
C
Un peu

Slide 28 - Quiz


Ik weet hoe ik het bijvoeglijk naamwoord moet aanpassen naar het zelfstandig naamwoord in het Frans.

A
Oui
B
Non
C
Un peu

Slide 29 - Quiz

Au travail
Maak in Teams het opdracht over het bijvoeglijk en levert deze in. 

Slide 30 - Slide