schooltaalwoorden 50 t/m 59

Nederlands - schooltaalwoorden


50 tot en met 59

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - schooltaalwoorden


50 tot en met 59

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Schooltaalwoorden

  • Ik kan het schooltaalwoord schrijven.
  • Ik weet de betekenis van het schooltaalwoord.
  • Ik kan het schooltaalwoord in een zin zetten.
  • Ik kan een zin maken met een schooltaalwoord. 


 

Slide 2 - Slide

Uitleg

We oefenen met de schooltaalwoorden



 

Slide 3 - Slide

Welke vijf schooltaalwoorden ken je al?

Slide 4 - Open question

Wat betekent: van buiten kennen ?

A
heel goed leren
B
met een snelle beweging verplaatsen
C
doen of zeggen als antwoord op iets
D
rondom, langs de buitenkant

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: zo weinig mogelijk ?

A
voor iets anders, ervoor
B
maximaal snel
C
minimaal, heel weinig
D
na iets anders, daarna

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: behoren tot ?

A
dingen kunnen goed samen
B
horen bij
C
in groepen delen
D
doen of zeggen als antwoord op iets

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: wegschieten ?

A
iemand wil iets geven
B
je laat je gevoel zien horen en zien (schrijven, tekenen, dansen, kunstwerk maken)
C
iets nodig hebben
D
met een snelle beweging verplaatsen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent: aanbieden ?

A
met een snelle beweging verplaatsen
B
iemand wil iets geven
C
dingen kunnen goed samen
D
iets nodig hebben

Slide 9 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Ik zag een muis voor mijn voeten ........
A
passen bij
B
wegschieten
C
samenvatten
D
behoren

Slide 10 - Quiz

Welk woord past in deze zin?
De buren ..... ons hulp .... bij het lezen van een brief van de gemeente.

Typ de twee woorden.


Slide 11 - Open question

Welk woorden passen in deze zin?

Mevrouw Mirella van Ierland ...... ....... het team ISK Oss.
A
schiet weg
B
past bij
C
reageert op
D
behoort tot

Slide 12 - Quiz

Welk woorden passen in deze zin?

Ik maak ........ ....... ........ fouten bij de toets.

Slide 13 - Open question

Welk woorden passen in deze zin?

De docent zegt: 'Je moet de woorden van thema 2 .... ...... ......'
A
zo snel mogelijk
B
zo veel mogelijk
C
behoefte hebben aan
D
van buiten kennen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: technisch?

A
maximaal, heel veel
B
rondom, langs de buitenkant
C
heel goed leren
D
technische mensen weten veel van techniek

Slide 15 - Quiz

Wat betekent: zo veel mogelijk

A
maximaal snel
B
iemand wil iets geven
C
maximaal, heel veel
D
het is belangrijk

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: behoren (zou moeten)

A
moet, omdat de regels zo zijn
B
doen of zeggen als antwoord op iets
C
dingen kunnen goed samen
D
het is belangrijk

Slide 17 - Quiz

Wat betekent: uitdrukken

A
met een snelle beweging verplaatsen
B
je laat je gevoel zien horen en zien (schrijven, tekenen, dansen, kunstwerk maken)
C
doen of zeggen als antwoord op iets
D
iets nodig hebben

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: zo snel mogelijk ?

A
voor iets anders, ervoor
B
maximaal, heel veel
C
minimaal, heel weinig
D
maximaal snel

Slide 19 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Mijn buurman is ......... en hij repareert mijn kapotte fiets.

Typ het woord.


Slide 20 - Open question

Welk woord past in deze zin?

Ik leer ...... ....... ........ nieuwe Nederlandse woorden.

Typ het woord.


Slide 21 - Open question

Welk woord past in deze zin?

Je ....... op tijd te zijn voor een afspraak.

Typ het woord.


Slide 22 - Open question

Welk woord past in deze zin?

Ik voel me verdrietig. Ik ...... mijn gevoel ...... in een tekening.
A
behoor tot
B
baseer op
C
geef aan
D
druk uit

Slide 23 - Quiz

Welk woord past in deze zin?

Ik fiets ...... ...... ....... naar school. Dan ben ik nog op tijd.
A
zo veel mogelijk
B
zo weinig mogelijk
C
zo snel mogelijk
D
voordat

Slide 24 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van:

zo veel mogelijk
A
zo weinig mogelijk
B
behoren tot
C
technisch
D
voordat

Slide 25 - Quiz

Hoeveel nieuwe woorden heb je erbij geleerd?

A
0
B
1 - 3
C
4 - 7
D
8 - 10

Slide 26 - Quiz

Geef jezelf een beoordeling. Hoe ging het?

A
niet goed
B
voldoende
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 27 - Quiz

Hoe vond je de les?

A
te gemakkelijk
B
wel oké
C
te moeilijk
D
geen mening

Slide 28 - Quiz

Einde

Bedankt dat je meedeed.


Goed gewerkt!

Slide 29 - Slide