1.7 1KGT Grammatica les 3

  • Etui, werkboek op tafel
  • Pak je leesboek en ga rustig zitten
timer
10:00
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Etui, werkboek op tafel
  • Pak je leesboek en ga rustig zitten
timer
10:00

Slide 1 - Slide

1.7 Grammatica
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • een zin in zinsdelen verdelen
  • de persoonsvorm benoemen
  • het onderwerp benoemen

Slide 2 - Slide

Vandaag
  • Kort herhalen persoonsvorm
  • Oefenen persoonsvorm
  • Uitleg zinsdeelproef

Slide 3 - Slide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 70)
Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen). 

Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.


Slide 4 - Slide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (pv)(blz. 70)
Je herkent de persoonsvorm (pv) zo:
  • het is bijna altijd één woord;
  • het is een vorm van het werkwoord;
  • hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen)
  • hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 5 - Slide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 50)
Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?

  1.  Door de zin vragend te maken. (zo heb je het geleerd op de basisschool)
     De man loopt op straat.    =>  Loopt de man op straat?  = pv is loopt

  2.  Door de tijd van de zin te veranderen.
     De man loopt op straat.    => De man liep op straat.       = pv is loopt/liep

  3.  Heeft een zin maar één werkwoord dan is dat de persoonsvorm.

Slide 6 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
De grijze katten spelen met een speeltje.

  1.  Zin vragen maken: 
     Spelen de grijze katten met een speeltje?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    De grijze katten speelden met een speeltje.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'spelen' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 7 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Met mijn familie ben ik op vakantie geweest.

  1.  Zin vragen maken: 
     Ben ik met mijn familie op vakantie geweest?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Met mijn familie was ik op vakantie geweest.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Nee (ben geweest)

Slide 8 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Loop jij nu pas naar thuis?

  1.  Zin vragen maken: 
     Dat kan niet. De zin is al vragend.

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Liep jij nu pas naar huis?

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'loop' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 9 - Slide

1.7 Grammatica - leertekst zinsdeelproef (blz. 72)
  • De pv is een zinsdeel. De andere zinsdelen vind je met de zinsdeelproef
  • Vóór de pv kan maar één ander zinsdeel staan.
  • Stappenplan zinsdeelproef
Voorbeeld
1
Onderstreep de pv.
Mandy wacht op haar moeder.
2
Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
Mandy | wacht | op haar moeder.
3
Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
Op haar moeder wacht Mandy.
4
Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
Mandy | wacht | op haar moeder.













Slide 10 - Slide

1.7 Grammatica -stappenplan zinsdeelproef (blz. 72)
1
Onderstreep de pv.
Mandy wacht op haar moeder
2
Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
Mandy | wacht | op haar moeder.
3
Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
Op haar moeder wacht Mandy.
4
Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats
Mandy | wacht | op haar moeder

Slide 11 - Slide

1.7 Grammatica -stappenplan zinsdeelproef (blz. 72)

Slide 12 - Slide

1.7 Grammatica - zelfstandig werken
  • Maak opdracht 6, 7, 8, 9, 11 en 12 op blz. 72-74
timer
15:00

Slide 13 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
De oude mannen leveren oude kranten aan de school.

  1.  Zin vragen maken: 
     Leveren de oude mannen oude kranten aan de school?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    De oude mannen leverden oude kranten aan de school.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'leveren' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 14 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
De honden lopen los op de straat.

  1.  Zin vragen maken: 
     Lopende honden los op de straat?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    De honden liepen los op de straat.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'lopen' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 15 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Waarom geef je hem een cadeautje?

  1.  Zin vragen maken: 
     Dat kan niet. De zin is al vragend.

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Waarom gaf je hem een cadeautje?

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Ja, 'geef' is het enige werkwoord, dus is dat de persoonsvorm

Slide 16 - Slide

1.7 Grammatica even oefenen.
Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Joris zou hem een nieuwe fiets geven.

  1.  Zin vragen maken: 
    Zou Joris hem een nieuwe fiets geven?

  2. Zin in andere tijd zetten:
    Joris zal hem een nieuwe fiets geven.

  3. Maar één werkwoord in de zin?
    Nee

Slide 17 - Slide

1.7 Grammatica - zelfstandig werken
  • Maak opdracht 5 t/m 8 op blz. 71-72
timer
15:00

Slide 18 - Slide

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord
De persoonsvorm (pv) is één woord


Slide 19 - Slide

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school

Slide 20 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.

Slide 21 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik

Slide 22 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik

Slide 23 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen

Slide 24 - Quiz

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets

Slide 25 - Quiz

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud


Slide 26 - Slide

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 27 - Quiz

Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 28 - Quiz

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
 
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 29 - Quiz

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 30 - Quiz

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).


Slide 31 - Slide

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
tt
B
vt

Slide 32 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:
 
De fiets viel in de sloot.
A
tt
B
vt

Slide 33 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Bij voetbal verdedigden wij de voorsprong.
A
tt
B
vt

Slide 34 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Hij had mijn vader gevraagd om te helpen.
A
tt
B
vt

Slide 35 - Quiz

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Ik wil stoppen met de oefeningen.
A
tt
B
vt

Slide 36 - Quiz

Zelfstandig werken
Maak oefening 2 en 4 op blz. 69-70

Slide 37 - Slide