Fictie M4

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

realistisch
niet-realistisch

Slide 5 - Drag question

Slide 6 - Slide

Welke uitspraak over hoofdpersonen klopt? Je weet over de hoofdpersoon...
A
Alles, behalve de gedachten
B
Niets
C
Veel informatie, maar ook gevoelens en gedachten

Slide 7 - Quiz

Hoofdpersonen
A
Alle mensen die voorkomen in een verhaal
B
Belangrijkste personen in het verhaal
C
Alle personen die een naam hebben in het verhaal
D
Diegene van wie je de gedachten en gevoelens weet

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

ik-verteller (ik-perspectief)
Bij een verhaal met een ik-verteller vertelt de hoofpersoon het verhaal vanuit zijn of haar perspectief, wat een directe en persoonlijke ervaring geeft. 
Voorbeeld:
" Ik voelde de spanning in de lucht toen ik het podium opliep. Mijn handen trilden en mijn hart bonsde in mijn borst."

Slide 10 - Slide

hij/zij-verteller ( - perspectief)

Bij de hij/zij-verteller wordt het verhaal verteld vanuit een derde persoon, die niet betrokken is bij de gebeurtenissen. Dit kan een meer objectieve kijk geven. 
Voorbeeld:
"Hij voelde de spanning in de lucht toen zij eraan kwam. Zijn handen trilden en zijn hart bonsde in zijn borst."

Slide 11 - Slide

Alwetende verteller
Een alwetende verteller heeft toegang tot de gedachten en gevoelens van meerdere personages en kan in de tijd en ruimte springen. Dit biedt een breder perspectief op het verhaal. Voorbeeld:
" Toen hij binnenkwam, voelde hij de spanning in de lucht. Tegelijkertijd zat zijn beste vriend in het publiek, die vroeg zich af hij het wel goed zou doen. Allebei waren ze stikzenuwachtig."

Slide 12 - Slide

Wat is een perspectief?
A
Een eigenschap van de hoofdpersoon
B
De persoon uit het verhaal van wie je weet wat hij/zij denkt en voelt
C
Een bedacht personage
D
Een uiterlijk kenmerk

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN perspectief?
A
Hij/zij-perspectief
B
Het jij-perspectief
C
Alwetende verteller
D
Wisselend perspectief

Slide 14 - Quiz

ik-perspectief
personaal perspectief
auctoriaal perspectief
Hij liep naar de supermarkt en dacht aan wat hij ging eten.

Ik liep naar de supermarkt en dacht aan wat ik ging eten.

Hij liep naar de supermarkt, maar wist nog niet dat die vandaag gesloten was. 

Slide 15 - Drag question

Welk perspectief heeft het boek dat je nu aan het lezen bent?
Ik lees ........ het perspectief is ...........

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat is de setting?
A
De historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
B
De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.
C
De tijd en en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
D
Het onbestemde heden: onduidelijk is in welke tijd een verhaal speelt.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide