This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Leesvaardigheid 2 vmbo 2bk mei 2024
Slide 1 - Slide
Voorlezen
#boekpraat
Wat was het belangrijkste van dit hoofdstuk ?
Wat waren bijzaken/details/voorbeelden?
Slide 2 - Slide
Bordschema
- huiswerkcontrole (HV in Magister) opdracht 1 bij tekst 4 vraag 1 t/m 4.
- leerdoelen
- uitleg hoofd- en bijzaken
- uitleg video kernzin
- zelfstandig oefenen
oefenen met hoofd- en bijzaken
oefenen met kernzin opsporen
- nakijken en terugblik
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Vorige les
Ik benoem de 3 leesmanieren.
Ik benoem wat ik moet lezen bij de 3 leesmanieren.
Ik benoem de 5 tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen.
Ik weet wat een overtuigende tekst is en weet het verschil tussen feiten en meningen.
Deze les
Ik weet wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
Ik weet wat een kernzin is en kan deze vinden in een alinea.
Slide 4 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 5 - Link
Hoofd- en bijzaken
De belangrijkste informatie in een tekst
noemen we hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.
Slide 6 - Slide
Hoofd- en bijzaken. Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd in 1 zin.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker.
D
Alle bijzaken bij elkaar.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Kernzin
Slide 9 - Slide
Hoofdzaak of bijzaak? Zin 1: Het hoofd van de plaatselijke brandweer heeft vaak gevreesd voor zijn leven.
Zin 2: ‘Vorige week liep in een brandend huis, toen er opeens een deel van het plafond naar benden kwam dat me op een haar naar miste.'
A
Beide zinnen zijn hoofdzaken
B
Beide zinnen zijn bijzaken
C
Zin 1 = hoofdzaak / zin 2 = bijzaak
D
Zin 1 = bijzaak /zin 2 = hoofdzaak
Slide 10 - Quiz
Zelfstandig werken
timer
10:00
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Nakijken
Slide 13 - Slide
Hoofd-en bijzaken staan nooit samen in één alinea.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Terug kijken
Wat was het doel van de les?
Wat weet je nog van de les?
Hoe vond je de les?
Slide 15 - Slide
Leerdoelen
Ik kan de signaalwoorden en verwijswoorden herkennen en benoemen.
Ik weet het verschil tussen een signaalwoord en een verwijswoord.
Ik kan 3 soorten tekstverbanden herkennen aan signaalwoorden en benoemen (opsommend , tegenstellend, redengevend verband)
Slide 16 - Slide
Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s.
Slide 17 - Slide
Opsomming
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte
Slide 18 - Slide
Welk signaalwoord past in de zin: Eerst zijn er verkiezingen en ..... wordt er een nieuw kabinet samengesteld.
A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens
Slide 19 - Quiz
Tegenstelling
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)
Slide 20 - Slide
Welk signaalwoord past in de zin: Klas KB2a is ...........klas KB2d een gezellige groep.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve
Slide 21 - Quiz
reden
omdat, want, immers, namelijk, vanwege, wegens, aangezien, daarom, dus
Slide 22 - Slide
Welk signaalwoord past in de zin: Iedere leerling heeft een eigen mening t.o.v. de nieuwe schoolregels..................: "in de school is het nu veiliger".
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals
Slide 23 - Quiz
Welk signaalwoord past in de zin: Leerlingen stoppen met vapen, .........het blijkt heel slecht te zijn voor hun gezonde longen.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers
Slide 24 - Quiz
Verwijswoorden
Woorden die verwijzen naar andere woorden, woordgroepen of een hele zin in de tekst.
Verwijst naar iets of iemand, een gebeurtenis of een plek
'Aan tafel zitten Samira's vader en moeder. Voor hen ligt een lijstje.'
Wat is in deze dit het verwijswoord en waar verwijst het naar?
Slide 29 - Open question
'Quinn doet een broodtrommel open. Hij ziet een broodje met kaas.'
Wat is in deze zin het verwijswoord en waar verwijst het naar?
Slide 30 - Open question
'Vandaag staat op de planning: hond uitlaten en kamer opruimen. Daar heeft Jasper geen zin in.'
Wat is het verwijswoord in deze zin en waar verwijst het naar?
Slide 31 - Open question
Inleiding
De inleiding is bedoeld om de lezer nieuwsgierig te maken. Dat kan de schrijver op verschillende manieren doen:
Het onderwerp van de tekst noemen;
Een belangrijke vraag (?)over het onderwerp stellen;
Een herkenbaar, persoonlijk, opvallend of grappig verhaaltjevertellen.
Slide 32 - Slide
Slot
Het slot is bedoeld om de tekst af te sluiten. Ook daar zijn verschillende manieren voor:
Een korte samenvatting van de tekst geven;
Een conclusie trekken: de schrijver geeft een eindoordeel (vaak te herkennen aan het woordje dus);
Een advies geven of een oproep doen aan de lezer.
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Tekst 4
Slide 35 - Slide
Opdrachten maken bij tekst 7
5.2 Opdrachten
Opdracht 1.
Slide 36 - Slide
antwoorden opdracht 3
2 a Dit zijn de kernzinnen van de tekst:
Alinea 1: In de toekomst wordt het mogelijk om aan jonge sporters een Halt-straf op te leggen.
Alinea 2: De voetbalbond KNVB en Bureau Halt onderzoeken of dit mogelijk is.
Alinea 3: De Halt-straf in de proef bestaat uit vier onderdelen.
Alinea 4: De proef gaat niet alleen over straffen, maar ook over het verbeteren van de sfeer.
Alinea 5: De proef van de KNVB en Bureau Halt is een goed idee en alle clubs zouden moeten meedoen.
Alinea 6: Deze proef is in elk geval een goed begin om het klimaat binnen sportclubs te veranderen.
b Eigen samenvatting, bijvoorbeeld: In de toekomst kunnen jonge sporters een Halt-straf krijgen. De KNVB en Bureau Halt onderzoeken die met een proef die vier onderdelen heeft. De proef gaat over straffen en over het verbeteren van de sfeer. De proef is een goed begin en alle clubs moeten eraan meedoen.
3 De hoofdgedachte van de tekst is: Alle voetbalclubs moeten meedoen aan een proef met Halt-straffen voor jonge gewelddadige sporters.
Slide 37 - Slide
antwoorden
Opdracht 4
1 a In alinea 3 staat een opsomming.
b Dat zie je aan de woorden eerst, ook, ten slotte.
2 a Dat zie je aan het woord maar.
b We doen al veel tegen geweld – we kunnen nog meer doen.