AK 3.3 De kracht van zee en wind

3.3 De kracht van zee en wind
1 / 24
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

3.3 De kracht van zee en wind

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Herhaling 3.1 + 3.2
- Uitleg 3.3
- Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Begrippen
De volgende begrippen zijn we de vorige lessen tegengekomen. Als je weet wat een begrip betekent mag je je hand opsteken! 

Slide 3 - Slide

Gletsjer

Slide 4 - Slide

Gletsjer
Een gletsjer is een ijsmassa die heel langzaam van de berg naar het dal stroomt.
Het heeft zoveel kracht dat het het dal uitschuurt. 

Slide 5 - Slide

Eeuwige sneeuw

Slide 6 - Slide

Eeuwige sneeuw
Sneeuw in het hooggebergte dat het hele jaar blijft liggen.
Vaak ligt het op vlakkere stukken tussen de toppen van de bergen. 

Slide 7 - Slide

U-dal

Slide 8 - Slide

U-dal
Een dal dat de vorm heeft van een U en is ontstaan door de schurende werking van een gletsjer.
Het schuren van landschap door ijs, maar ook door water of wind, noem je.......?

Slide 9 - Slide

Sediment

Slide 10 - Slide

Sediment
Een gletsjer neemt puin en materiaal mee in het ijs en als het ijs smelt blijft het liggen. 
Dit sediment noem je gletsjerpuin of morene.
Het neerleggen noem je sedimentatie.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Rivieren
Rivieren hebben een bovenloop, middenloop en benedenloop. 
Wat zijn de kenmerken hiervan?

Slide 13 - Slide

Bovenloop
- Eerste stuk na de ''bron''
- Snelle stroming.
- Veel Reliëf.
- Veel erosie. (V-Dalen)
- De rivier kan groot  sediment meesleuren.

Slide 14 - Slide

Middenloop
- Minder stroming.
- Nog wel wat reliëf maar niet zoveel.
- Legt sediment neer, stenen zijn kleiner.
- Schuurt nog wel een dal uit.

Slide 15 - Slide

Benedenloop
- Weinig stroming.
- Bijna geen reliëf.
- Brede rivier met wijde bochten.
- Kan geen sediment meer meenemen.
- Aan het einde zit de monding.

Slide 16 - Slide

Stroomgebied

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Zee
Rivieren nemen grind, zand en klei mee op weg van de bergen naar de zee. Bij hun monding stromen ze steeds langzamer en leggen ze al dit sediment neer. 
Hierdoor vindt je in de Noordzee een dik pak zand en klei. 
Door golven of tijdens een storm kan dit weer worden meegenomen en ergens anders worden neergelegd.

Slide 19 - Slide

Zee
De golven leggen zand neer op het strand (sedimentatie). Golven nemen ook zand mee van het strand maar de golf die naar het strand toe gaat heeft vaak meer kracht.

Bij storm slaan golven soms stukken van de duinen weg (erosie).
Zo zorgt de zee voor sedimentatie maar ook voor erosie

Slide 20 - Slide

Stof- en zandstormen kunnen kleine zandkorrels kilometers hoog de lucht in brengen. 

Slide 21 - Slide

Erosie
Wind kan voor erosie zorgen aan gesteenten. (zie foto)
Op plekken met minder wind, vallen de zandkorrels op de grond en ontstaan er allerlei soorten duinen

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Aan de slag
TB   blz. 44-45
WB   blz. 57 t/m 59
Opdrachten:
1 (b, c, d)- 3 - 4 - 5

Slide 24 - Slide