Taalverzorgingp2lj1

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Taalverzorging
hoofdstuk twee

Slide 2 - Mind map

Welke drie manieren zijn er om de persoonsvorm te vinden?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
De jongen zet de pion op het derde vak.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Wat is het eerste zinsdeel?
De jongen zet de pion op het derde vak

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wat is het derde zinsdeel?
De jongen zet de pion op het derde vak

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Wat is het vierde zinsdeel?
De jongen zet de pion op het derde vak.

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Verdeel deze zin in zinsdelen
De huisarts heeft een acute blindedarmontsteking geconstateerd.

Slide 13 - Open question

Ik weet hoe ik de getalproef toepas om het onderwerp te vinden.
Jazeker
Geen idee

Slide 14 - Poll

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
De jongen zet de pion op het derde vak
A
De jongen
B
zet
C
de pion
D
op het derde vak

Slide 17 - Quiz

Ik kan uitleggen hoe ik het lijdend voorwerp in de vorige zin had gevonden.
Waar
Niet waar
Ik had de vorige vraag fout

Slide 18 - Poll

Slide 19 - Slide

Een naamwoordelijk gezegde kan ook een lijdend voorwerp hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Ik geef de broodtrommel morgen aan Sebastiaan.
Je hebt hier te maken met een:
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quiz

Ik ben morgen jarig.
Je hebt hier te maken met een:
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Anne wordt piloot.
Wat is 'wordt' in deze zin?
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 26 - Quiz

Het hulpwerkwoord kan voorkomen bij een naamwoordelijk gezegde én bij het werkwoordelijk gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Ik heb erg veel thee gedronken.
Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
A
Ik
B
heb
C
thee
D
gedronken

Slide 29 - Quiz

Ik kan uitleggen wat het zelfstandig werkwoord is.
Waar
Niet waar

Slide 30 - Poll

Ik heb erg veel thee gedronken.
Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin.
A
Ik
B
heb
C
thee
D
gedronken

Slide 31 - Quiz

Ik fiets naar school.
Fiets is hier het:
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Naamwoordelijk gezegde
D
Zelfstandig werkwoord

Slide 32 - Quiz