3HV SK NOVA katern Oefentoets over 2.2, 3.1 en 3.2
NOVA katern
OEFENTOETS voor het PW
2.2 Moleculen en atomen
3.1 Energie
3.2 Reactiesnelheid
Je kan 47 punten halen.
Nodig: schrift en rekenmachine
1 / 56
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
NOVA katern
OEFENTOETS voor het PW
2.2 Moleculen en atomen
3.1 Energie
3.2 Reactiesnelheid
Je kan 47 punten halen.
Nodig: schrift en rekenmachine
Slide 1 - Slide
2.2 Moleculen en atomen
Slide 2 - Slide
Hoe heten de elementen uit groep 1 van het periodiek systeem?
A
halogenen
B
edelgassen
C
alkalimetalen
D
aardalkalimetalen
Slide 3 - Quiz
Hoe heten de elementen uit groep 17 van het periodiek systeem?
A
halogenen
B
edelgassen
C
alkalimetalen
D
aardalkalimetalen
Slide 4 - Quiz
Hoe heten de elementen uit groep 18 van het periodiek systeem?
A
halogenen
B
edelgassen
C
alkalimetalen
D
aardalkalimetalen
Slide 5 - Quiz
In welke periode staat het metaal zilver?
A
5
B
11
Slide 6 - Quiz
Welk rijtje bevat alleen metaalatomen?
A
He, Na, K, Ca
B
Pb, Fe, Sn, Br
C
Ni, Au, Pt, Cu
D
Ag, Mg, Ne, Mn
Slide 7 - Quiz
Sleep de symbolen van atomen naar de juiste naam.
koolstof
mangaan
magnesium
koper
Cu
Mg
Mn
C
Slide 8 - Drag question
Er zijn 7 elementen die moleculen vormen met 2 dezelfde atomen. Welke elementen horen in dit rijtje?
A
chloor, natrium, broom, fluor, stikstof
B
stikstof, boor, chloor, zuurstof, jood
C
jood, fluor, fosfor, zuurstof, waterstof
D
waterstof, stikstof, fluor, broom, jood
Slide 9 - Quiz
Bewering A: In een mengsel komen meerdere soorten moleculen voor. Bewering B: De moleculen van een zuivere stof zijn allemaal aan elkaar gelijk. Welke bewering(en) is/zijn waar?
A
alleen A
B
alleen B
C
A en B
D
geen van beide
Slide 10 - Quiz
Bewering A: Bij scheiden gaan de moleculen kapot. Bewering B: Bij scheiden worden de moleculen gesorteerd. Welke bewering(en) is/zijn waar?
A
alleen A
B
alleen B
C
A en B
D
geen van beide
Slide 11 - Quiz
In de vaste fase van een stof kunnen de moleculen niet bewegen.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Als water verdampt bewegen de moleculen zo snel dat ze kunnen ontsnappen aan elkaars aantrekkingskracht. Deze aantrekkingskracht tussen moleculen heet:
A
atoombinding
B
vanderWaalsbinding
Slide 13 - Quiz
Bij een chemische reactie gaan de atomen kapot.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
De aantrekkingskracht tussen atomen in een molecuul wordt vaak weergegeven met een streepje of een stokje. Deze aantrekkingskracht heet:
A
atoombinding
B
vanderWaalsbinding
Slide 15 - Quiz
Bij een chemische reactie herschikken de atomen zich in nieuwe groepjes.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Een ontleedbare stof bevat:
A
één atoomsoort
B
meerdere atoomsoorten
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Wat is het atoomnummer van zink? Gebruik het PS op de vorige dia.
A
4
B
12
C
28
D
30
Slide 19 - Quiz
Elke atoomsoort heeft zijn eigen symbool.
Het zorgvuldig gebruik van hoofdletters en kleine letters is belangrijk.
Sleep de formule naar de juiste naam.
cobalt
koolstofmonooxide
Co (s)
CO (g)
Slide 20 - Drag question
NH3
NH3(g)
NH3(aq)
Dit lijkt drie keer dezelfde formule, maar de verschillen zijn belangrijk! Sleep de juiste naam naar de elke formule.
De stof ammoniak
1 molecuul ammoniak
Een oplossing van ammoniak in water
Slide 21 - Drag question
Ken je de namen van deze stoffen nog?
Sleep de juiste naam naar elke formule.
NH3(g)
C2H6O(l)
C6H12O6(s)
CO(g)
CO2(g)
CH4(g)
C12H22O11(s)
H2O(l)
H2O2(l)
SO2(g)
ammoniak
ethanol
glucose
koolstofdioxide
koolstofmono-oxide
methaan
suiker
zwaveldioxide
waterstofperoxide
water
Slide 22 - Drag question
Stoffenschema op deeltjes niveau. Sleep de beschrijvingen naar de juiste plek.
Verschillende soorten moleculen
Een molecuul bevat verschillende soorten atomen.
Eén soort moleculen
Een molecuul bestaat uit één soort atomen
Slide 23 - Drag question
De volgende vraag gaat over suiker in Cola.
Je hebt een rekenmachine nodig.
Er zijn 5 onderdelen.
Slide 24 - Slide
Geef de molecuulformule van suiker. (tip: er zijn 22 waterstof atomen)
Slide 25 - Open question
In een glas Cola van 150 mL is ongeveer 15,6 g suiker opgelost. Bereken de concentratie suiker in cola in g/L.
A
9,6 g/L
B
104 g/L
C
0,0096 g/L
D
0,104 g/L
Slide 26 - Quiz
Een volwassen man mag per dag 60 gram vrije suikers binnen krijgen. Dit advies komt van de WHO en heeft als doel het voorkomen van tandbederf en overgewicht.
Vrije suikers zijn alle suikers die door fabrikanten aan voedingsmiddelen zijn toegevoegd en alle suiker in honing, vruchtenspa en siroop. Suikers die van nature al in voedingsmiddelen zitten, bijvoorbeeld in melk of fruit tellen niet mee. uit .
Bereken hoeveel glazen cola je mag drinken om op 60 g suiker uit te komen. (in een glas cola van 150 mL is ongeveer 15,6 g suiker opgelost.)
A
3,85 dus max 3 glazen Cola
B
3,85 dus max 4 glazen Cola
C
2,5 dus mas 2 glazen Cola
D
2,5 dus max 3 glazen Cola
Slide 27 - Quiz
Welke scheidingsmethode kan je toepassen als je wil bepalen hoeveel gram suiker in een glas cola zit?
A
indampen
B
filtreren
C
extraheren
D
bezinken en afschenken
Slide 28 - Quiz
De suiker in cola kan vervangen worden door zoetstoffen, zoals aspartaam. De cola bevat dan nauwelijks calorieën meer.
Aspartaam is 200 keer zoeter dan suiker. Bereken hoeveel aspartaam je nodig heb om 1 liter 'suikervrije' cola te maken. Gegeven: in een glas 'gewone' Cola van 150 mL is ongeveer 15,6 g suiker opgelost. Maak de berekening in je schrift. Vul hieronder alleen het eindantwoord in.
Slide 29 - Open question
3.1 Energie
Slide 30 - Slide
De eenheid van energie is: ...
A
ampère (A )
B
volt (V)
C
watt (W)
D
joule (J)
Slide 31 - Quiz
Over welke vorm van energie gaat deze simulatie?
A
warmte
B
elektrische energie
C
licht
D
bewegingsenergie
Slide 32 - Quiz
Zet in de juiste volgorde: A: De temperatuur van het water stijgt.
B: Het water staat warmte af aan de omgeving.
C: Het vuur staat warmte af aan het water.
A
A-B-C
B
A-C-B
C
B-A-C
D
C-A-B
Slide 33 - Quiz
Welke energie-omzetting vindt niet plaats in deze simulatie?
A
bewegingsenergie -> elektrische energie
B
elektrische energie -> warmte
C
elektrische energie -> bewegingsenergie
Slide 34 - Quiz
Sleep elk proces naar het juiste energie-effect
Exotherm proces
Endotherm proces
verbranding van diesel in een auto
thermolyse van suiker
koken van water
bevriezen van water
verbranding van aardgas
Slide 35 - Drag question
Hieronder is het energiediagram voor de verbranding van methaan weergegeven. Sleep de namen naar de juiste plek.
methaan
water
koolstofdioxide
zuurstof
reactiewarmte
activeringsenergie
Slide 36 - Drag question
De verbranding van methaan is: ....
A
endotherm
B
exotherm
Slide 37 - Quiz
3.1 Reactiesnelheid
Slide 38 - Slide
Bij de proef trad deze reactie op: kalk (s) + azijnzuur (aq) -> koolstofdioxide (g) + water (l) + calciumacetaat (aq)
Naar welke stof keek je om de reactiesnelheid te bepalen?
A
het verdwijnen van kalk
B
het verdwijnen van azijnzuur
C
het ontstaan van koolstofdioxide
D
het ontstaan van calciumacetaat.
Slide 39 - Quiz
Azijn is een oplossing van de stof azijnzuur.
In welke oplossing is de concentratie azijnzuur het hoogste?
A
100 mL azijn
B
100 mL verdunde azijn
(50 mL azijn gemengd met 50 mL water)
Slide 40 - Quiz
Wat is de invloed van de concentratie op de reactiesnelheid?
verdelingsgraad --> geen invloed op reactiesnelheid
Slide 43 - Quiz
Welke afbeelding geeft een effectieve botsing weer?
A
B
C
Slide 44 - Quiz
Met welk model kan je de werking van een katalysator uitleggen?
A
energie diagram
B
botsende-deeltjes model
Slide 45 - Quiz
Sleep naar elke situatie de factor die van invloed is.
Katalysator
Verdelingsgraad
Concentratie
Slide 46 - Drag question
Geef de vergelijking van de reactie tussen waterstof en chloor.
Slide 47 - Open question
Bereken hoeveel moleculen waterstofchloride er per seconde per milliliter worden gevormd.
H2(g)+Cl2(g)−>2HCl(g)
A
6,0⋅1019
B
6,0⋅1018
C
6,0⋅1017
D
12,0⋅1018
Slide 48 - Quiz
Hoeveel botsingen zijn er per seconde per milliliter als de reactie wordt uitgevoerd bij een temperatuur die 10 graden Celsius hoger is?
A
2,0⋅1019
B
2,0⋅1021
C
4,0⋅1020
D
4,0⋅1021
Slide 49 - Quiz
Geef de reactievergelijking voor de ontleding van waterstofperoxide. De reactieproducten zijn zuurstof en water.
waterstofperoxide=H2O2(aq)
Slide 50 - Open question
Pierre en Anne onderzoeken de ontleding van waterstofperoxide. In een experiment zetten zij een waterstofperoxide oplossing met een concentratie van 0,68 g/L in het daglicht. Hierdoor gaat de waterstofperoxide ontleden. De afname van de waterstofperoxide concentratie is weergegeven in de grafiek hiernaast. De tijd waarin de helft van de waterstofperoxide is ontleed noem je de halveringstijd. Schat uit de grafiek de halveringstijd voor de ontleding.
A
500 min
B
650 min
C
1300 min
D
1500 min
Slide 51 - Quiz
De halveringstijd voor de ontleding van waterstofperoxide is 650 min.
Bereken de waterstofperoxide concentratie na 65 uur.
A
0,113 g/L
B
0,068 g/L
C
0,0106 g/L
D
ik weet niet hoe ik dit moet berekenen
Slide 52 - Quiz
Hoe kan je uit de grafiek afleiden dat de reactiesnelheid steeds verder afneemt tijdens de proef?
Kies 2 van de 4 antwoorden!
A
De grafiek gaat naar beneden.
B
De grafiek wordt steeds minder stijl
C
De concentratie waterstofperoxide wordt steeds kleiner
D
De concentratie waterstofperoxide neemt steeds minder snel af.
Slide 53 - Quiz
Yes, je hebt de oefentoets nu bijna afgerond ...
in de volgende dia ga je verder met de evaluatie.
Slide 54 - Slide
Over welke onderwerpen wil je graag graag nog uitleg?