Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Lesplan
terugblik op hoofdstuk 1
Lesstof hoofdstuk 2
Samen oefenen 
Zelf oefenen

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1
koopkracht                 functies geld                          indexcijfer
schaarste                    giraal/chartaal geld             budgetlijn
welvaart                         wet van Gresham               bedrijfskolom                   
directe/indirecte ruil
nominale/intrinsieke waarde
opofferingskosten                     fiduciair geld
transactiekosten                        nominaal/reeel
arbeidsproductiviteit                

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 2
Betalingsbereidheid en vraaglijn
 Overige vraagbepalende factoren
Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid 
Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid

Slide 4 - Slide

Consumentensurplus
Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs.

Slide 5 - Slide

Wat is een vraaglijn?

Slide 6 - Slide

Tekenen vraaglijn vanuit de formule 
Formule: Qv = -10P + 94

1. Om het snijpunt met de Q-as te berekenen, stel je P = 0

2. Om het snijpunt met de P-as te berekenen, stel je Q = 0. Los op met de balans methode tot je P overhoudt




Slide 7 - Slide

Van individuele naar collectieve vraaglijn

Slide 8 - Slide

Verschuiving langs de vraaglijn
Als de prijs van het product veranderd 

Slide 9 - Slide

verschuiving op en van de vraaglijn


verschuiving van de vraaglijn:
  • behoefte en voorkeuren van vragers
  • hoogte van inkomen van vragers
  • prijs van andere producten


Slide 10 - Slide

Dit is belangrijk om te weten, omdat als de prijs verandert van het ene goed heeft het effect op de prijs van het andere goed. Dit kan de vraaglijn of aanbodlijn laten verplaatsen. 
Complementair: Positief verband tussen de twee goederen. VB: Als je meer spaghetti gaat kopen door een lage prijs, neem je ook meer saus mee. 
Subsitutie: Negatief verband tussen de twee goederen. VB: Als rijst veel duurder wordt, dan stap je over naar spaghetti. 

Slide 11 - Slide

Prijselasticiteit:

Slide 12 - Slide

Uitkomst prijselasticiteit

Slide 13 - Slide

Prijselasticiteit en omzet
volkomen inelastische vraag


relatief inelastische vraag

-

relatief elastische vraag


-

Slide 14 - Slide

Prijselasticiteit

Slide 15 - Slide

Oefening prijselasticiteit



Kijk bijvoorbeeld eerst naar de prijsverhoging van € 0,80 naar € 1 per bolletje ijs. Deze prijsverhoging zorgt voor een afname van de afzet van 1.200 naar 1.000 ijsbolletjes.
a Bereken de de procentuele verandering van de prijs van een bolletje ijs.
b Bereken de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid.
c Bereken de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid.

Slide 16 - Slide

Uitwerking

Slide 17 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag 

Slide 18 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag 

Slide 19 - Slide

Inkomenselasticiteit

Slide 20 - Slide

Inkomenselasticiteit

Slide 21 - Slide

Samen oefenen
2.30 a/b/e

Slide 22 - Slide

2.30
Vereniging Cassandra verhuurt in Maastricht wooneenheden voor studenten. De collectieve vraag naar deze wooneenheden kan worden weergegeven met de vergelijking
 qv = −10p + 8.000. Hierin is qv het gevraagde aantal wooneenheden en p de huur per wooneenheid per maand in euro’s. De huur per maand is vastgesteld op € 500. De vereniging constateert dat bij deze huur niet alle wooneenheden kunnen worden verhuurd en overweegt daarom een huurverlaging van 10%.
a Bereken het aantal wooneenheden dat bij een
maandhuur van € 500 kan worden verhuurd.
b Bereken de prijselasticiteit van het aantal gevraagde wooneenheden bij een huurverlaging van 10%.

Slide 23 - Slide

2.30
Voor het beoordelen van de gevolgen van een eventuele huurverlaging wordt aangenomen dat de collectieve vraagvergelijking naar wooneenheden voor studenten niet verandert.
Ook bij de prijsverlaging van 10% blijkt de vereniging nog met leegstand te kampen. Een verdere prijsverlaging ten opzichte van de oorspronkelijke prijs wordt daarom overwogen. Deze prijsverlaging moet zo groot zijn, dat de gevraagde hoeveelheid wooneenheden met 30% toeneemt.
e Bereken met behulp van de bij vraag b berekende prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid welke procentuele prijsverlaging noodzakelijk is om de gevraagde hoeveelheid wooneenheden met 30% te laten toenemen (afronden op hele procenten).

Slide 24 - Slide

Zelf maken
2.29/2.30 c en d/2.31/2.32

Slide 25 - Slide