bijwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Nederlands

Grammatica Nederlandse taal

Doel van de les

• Ik leer het bijwoord
• Ik herhaal diverse woordsoorten: lw, zn, ww, bn, vnw 
• Ik kan de woordsoorten herkennen in de zin.

Wat weet je nog over woordsoorten?

Werkwoorden 

In een zin staat ten minste één werkwoord.

Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:

lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend

Pak je leesboek
en schrijf 3 werkwoorden op!

Lidwoorden

Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.

een -> onbepaald lidwoord.

Lidwoorden

De/het = bepaald lidwoord.

Het is bepaald, het staat vast wanneer je de of het gebruikt.

Een = onbepaald lidwoord.

Onbepaald omdat je een zowel voor een de- als een het-woord kunt zetten.

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?

1. de
2. het
3. een

Zelfstandige naamwoorden 

Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden. 

Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd een lidwoord zetten. 

Zelfstandig naamwoord

Geen zelfstandig naamwoord

vandaag

verstandkies

naar

angst

school

huis

bij

over

film

verwend

Bijvoeglijk 

naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over

1. een zelfstandig naamwoord
2. een werkwoord

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?

1. groene
2. sterke
3. man
4. boze

Hij

wilde

de

dure

auto

starten.

lidwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

lidwoord

zelfstandig-

naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

werkwoord

De

sportieve

jongen

voetbalt.

lidwoord

werkwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

Amsterdam

is

een

grote

stad.

Voorzetsel

Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.

Wat is geen voorzetsel?

1. Tijdens
2. voor
3. omdat
4. tussen

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 

Werkwoord

Voorzetsel

Vul

je

gegevens

maar

in

op

dat

papier.

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 

Werkwoord

Voorzetsel

Rust

maar

lekker

uit

tijdens

de

vakantie.

Bijwoord

Geeft extra informatie:

- over een werkwoord

- een ander bijwoord

- over een bijvoeglijk naamwoord

- de plaats

- de tijd

Bijwoord

Hij loopt snel.

Het bijwoord is snel -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Bijwoord

Hij loopt heel snel.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel. (Hoe snel loopt  hij?)

Het is een ontzettend mooi huis!

Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi

Bijwoord

's Morgens ga ik altijd naar de wc.

bijwoord is 's Morgens -> het zegt iets over de tijd

(wanneer)

Hier heb ik het gevonden!

Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.

(waar?)

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.

1. waar
2. niet waar

Sleep het bijwoord uit de zin. 

bijwoord

Ze 

komt

vrolijk

naar

het

feest.

Zoek het bijwoord:
Gisteren had ik een feestje.

1. gisteren
2. had
3. een
4. feestje

Pak je leesboek weer, overleg met je schoudermaatje en zoek beide een zin waarvan je zeker weet dat er een bijwoord in staat!

Terugblik

Ik leer het bijwoord

Ik herhaal diverse woordsoorten: lw, zn, ww, bn, vnw 

Ik kan de woordsoorten herkennen in de zin.

Heb je de lesdoelen behaald?

1. Ja, ik begrijp de uitleg en ik kan het zelf herkennen.
2. Ja, ik begrijp de uitleg, maar ik wil nog wel even extra oefenen.
3. Nee, ik begrijp de uitleg, maar ik vind het herkennen moeilijk.
4. Nee, ik begrijp het nog steeds niet.

Aan de slag

 Keuze:

Snappet - grammatica- doel 86