(beknopte) bijzin, betrekkelijk vnw, etc.

Miniles Stijl 1 (4.3 t/m 4.8)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Miniles Stijl 1 (4.3 t/m 4.8)

Slide 1 - Slide

Noem zo veel mogelijk
voorbeelden en soorten
van voornaamwoorden

Slide 2 - Mind map

In deze les behandelen we de volgende voornaamwoorden:
- Aanwijzende voornaamwoorden

- Betrekkelijke voornaamwoorden

- Persoonlijke voornaamwoorden

- Bezittelijke voornaamwoorden


Slide 3 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Woorden die een persoon, zaak, ding, kwestie, e.d. aanwijzen.

Ik heb jouw kast (m) geschilderd en breng die/deze morgen bij je.

Ik heb jouw boek (o) geleend en breng dit/dat morgen terug.

Slide 4 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden
Een betrekkelijk voornaamwoord heeft ergens betrekking op.
De kast (m) die je schilderde, is erg mooi geworden.
Het boek (o) dat je leende, heb ik morgen nodig.
Het betrekkelijk voornaamwoord 'wat' gebruik je wanneer het betrekking heeft op:
1. een onbepaald voornaamwoord - Alles wat hij doet, lukt hem
2. een overtreffende trap - Het gekste wat hij heeft meegemaakt, is...
3. een hele zin - Ze gingen op vakantie naar Zweden, wat een lange reis is.
.

Slide 5 - Slide

Antecedent
Dat waar het betrekkelijk voornaamwoord betrekking op heeft, noemen we het antecedent.

Daarnaast is er ook het ingesloten antecedent.
Wie (degene die) direct reageert, maakt kans op een extra prijs.

 Wat is in de volgende zinnen het antecedent?

Slide 6 - Slide

Het mobieltje van mijn vader, dat kapot is, kan nog worden gerepareerd.
A
mijn vader
B
het mobieltje
C
kapot
D
gerepareerd

Slide 7 - Quiz

De opening van het feest, die om 8 uur plaatsvindt, wil ik graag bijwonen
A
bijwonen
B
om 8 uur
C
de opening
D
het feest

Slide 8 - Quiz

Het laatste wat we voor u kunnen doen, is een monteur langs laten komen.
A
u
B
we
C
een monteur
D
het laatste

Slide 9 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord
Dit is een combinatie van een betrekkelijk voornaamwoord en een bijwoord.

De computer waarin alles is opgeslagen, is gecrasht.
De vork waarmee je eet, was van mijn oma.

Heeft nooit betrekking op een persoon!

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar dieren, personen, voorwerpen, verschijnselen, e.d.

Die vrouw gaat verhuizen. Zij heeft een andere baan.
Bezittelijk voornaamwoord
Geeft bezit aan.

De discotheek (v) opent haar deuren.
De directeur (m) biedt zijn excuses aan.
Het comité (o) heeft zijn werk goed gedaan.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hen

Na een voorzetsel
Je kunt dat niet van hen verwachten.
Als het een lijdend voorwerp is
Hij belt hen iedere week een paar keer op
Hun

Als het een bezittelijk voornaamwoord is
Zij doen al hun spullen weg.
Als het een meewerkend voorwerp is
Mijn zus geeft hun goede tips.
Niet: als onderwerp van de zin!

Slide 13 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Omdat Arjan morgen niet aanwezig is, verplaatst hij zijn afspraken naar volgende week.
We beginnen vanmiddag om drie uur.
Beginnen we vanmiddag om drie uur?
Vanmiddag beginnen we om drie uur.
Als iedereen er is, beginnen we om drie uur.




Slide 14 - Slide

Voegwoorden
Omdat (reden) en doordat (oorzaak)


Mits (op voorwaarde dat) en tenzij (behalve als)

Hoewel (ook al) en terwijl (iets gebeurt tegelijkertijd)



Slide 15 - Slide

De beknopte bijzin
Hard roepend, loopt Michiel richting de uitgang.

Na koffie te hebben gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.

Nadat we koffie hadden gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.




Slide 16 - Slide

Samentrekking
In- en uitvoer (samentrekking op woordniveau)

Rode en groene appels (samentrekking op woordgroepniveau)

Hij houdt wel van appeltaart, maar niet van chocoladecake (samentrekking op zinsniveau)







Slide 17 - Slide

Zoek je maatje. Welke zin kunnen jullie samen vormen?

Slide 18 - Open question

Ik heb in deze les iets nieuws geleerd
0100

Slide 19 - Poll


Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 20 - Slide