TOETS Grammatica woordsoorten M1 periode 3

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 1 - Slide

Werkwoorden WW
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Kijken, lachen, fietsen, plassen

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond, liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  
  • Je kunt er de, het of een voorzetten. 

Slide 3 - Slide

Lidwoord LW
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Slide

Uitleg voorzetsel
Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep in de tuin


Hij liep de tuin in

Slide 6 - Slide

een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

wie iets doet

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Uitleg persoonlijk voornaamwoord

Slide 17 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar een of meer personen, dieren of dingen. 
Hij ziet haar
Zij stuurt hem een appje. 
Wij geven ze bix te eten. 
Zij hebben gelijk. 
Blz. 100 in je boek!

Slide 18 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan wie de bezitter is en staat direct voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Blz. 102

Slide 19 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord 1
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar opa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 20 - Slide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide


Uitleg aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Slide

Uitleg aanwijzend voornaamwoord

Slide 25 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord 
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenhuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 26 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat

Slide 27 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.
De jongen die daar staat, zit bij mijn broer in de klas.
Eindelijk is ons huis, dat al twee jaar te koop staat, verkocht.
Het enige wat ik deze vakantie wil doen, is aan het strand liggen.

Slide 28 - Slide


Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.

Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.

Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: 
wat = dat wat of wie = degene die 
Wat je zegt ben je zelf. - Dat wat je zegt ben je zelf. 
Wie dat zegt, begrijpt het niet. - Degene die zoiets zegt, begrijpt het niet. 

Slide 29 - Slide