Les 3, gram H (18-07) 1hv


Pak je werkboek en een pen.

Dagopening 'Meer incidenten op middelbare scholen'
Aujourd'hui c'est mardi!            Fijn dat je er weer bent!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson


Pak je werkboek en een pen.

Dagopening 'Meer incidenten op middelbare scholen'
Aujourd'hui c'est mardi!            Fijn dat je er weer bent!

Slide 1 - Slide

Le programme:
- Grammaire H werkwoord 'aller'


Slide 2 - Slide

Les buts (leerdoelen):
- Aan het einde van de les kun je een tekst schrijven over jezelf
- Aan het einde van de les kun je het werkwoord aller + futur proche gebruiken

Slide 3 - Slide

Est-ce que tout le monde est présent?
- Zijn we compleet? Wie missen we?

Slide 4 - Slide

Ouvre le livre à la page 74
Grammaire H - het werkwoord 'aller' (= gaan)

Slide 5 - Slide

Introduction:
Quoi? On fait ensemble exercice 29A

Wat betekent de titel? Waar gaan de mensen uit het liedje naartoe?

Slide 6 - Slide

Grammaire H
Aller = gaan (in het Nederlands)
Futur proche = toekomende tijd (iets gaat in de toekomst gebeuren)

Slide 7 - Slide

Vidéo

Slide 8 - Slide

Samengevat:
Het werkwoord 'aller' = onregelmatig --> onlogisch --> uit je hoofd leren

Le futur proche = werkwoordtijd die iets zegt over de toekomst, iets dat binnenkort gaat gebeuren
- vorm = vorm van aller + hele werkwoord
je vais parler (ik ga praten), tu vas chanter (jij gaat zingen)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Even oefenen....
Je mag je werkboek erbij houden

Slide 11 - Slide

Gebruik de juiste vorm van aller:
Je ............... (aller)

ik ga 

Slide 12 - Slide

Gebruik de juiste vorm van aller:
Je vais (aller)

Slide 13 - Slide

Gebruik de juiste vorm van aller:
Nous ............... (aller)

wij gaan

Slide 14 - Slide

Gebruik de juiste vorm van aller:
Nous allons (aller)


Slide 15 - Slide

Quiz:
Koppel je laptop met de lessonup!

Slide 16 - Slide

Het werkwoord 'aller' betekent:
A
Zijn
B
Hebben
C
Kunnen
D
Gaan

Slide 17 - Quiz

De futur proche is ..
A
de verleden tijd (ik at een appel)
B
de voltooide tijd (ik heb een appel gegeten)
C
de toekomende tijd (ik ga een appel eten)

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
Je vais
A
Ik ga
B
Wij gaan
C
Hij gaat
D
Zij gaat

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
Zij gaan
A
Nous allons
B
Vous allez
C
Tu vas
D
Ils vont

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vorm van aller:

Comment tu ........... (aller) à l'école?
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vorm van aller:

Elles ne ......... (aller) pas au cinéma
A
vont
B
allez
C
va
D
vais

Slide 22 - Quiz

Geef antwoord op de vraag en gebruik het werkwoord 'aller' + hele zin
Tu vas en ville? Oui, ..............

Slide 23 - Open question

Geef antwoord op de vraag en gebruik het werkwoord 'aller' + hele zin
Vous allez au cinéma? Oui, ............

Slide 24 - Open question

Futur proche:
Vorm van aller + hele werkwoord

Je vais danser 
Nous allons manger
Gaat over iets dat nog gaat gebeuren binnenkort

Slide 25 - Slide

Vertaal:
Ik ga eten (manger)
A
Je mange
B
Je vais manger
C
Je vas manger
D
je vais mange

Slide 26 - Quiz

Vertaal:
Jullie gaan praten (parler)
A
Je vais parler
B
Vous allez parler
C
vous parlez
D
vous allez parlez

Slide 27 - Quiz

Vertaal:
Zij gaat dansen (danser)
A
Elle danse
B
Elle va danser
C
Elle va danse
D
Elles vont danser

Slide 28 - Quiz

Au travail:
Quoi? Fais exercice 29BDE, 30ABC
Comment? De eerste 10 minuten werk je in stilte, daarna kun je fluisterend overleggen bij vragen
Prêt? Ga online Slim stampen --> vocabulaire A+B herhalen
Temps? 10 minuten voor de les stoppen we 

Slide 29 - Slide

Les devoirs (huiswerk) pour demain 
- (Af)maken exercice 29BDE, 30ABC en 32A
- Leren grammaire D, herhalen vocabulaire A+B

Slide 30 - Slide

Blooket:
Werkwoord aller + futur proche (toekomende tijd)

Slide 31 - Slide