This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
- Ik fiets naar school.
- Ik fietste naar school.
2. Zet de zin in enkelvoud of meervoud. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
- Ik fiets naar school.
- Wij fietsen naar school.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam. Je gebruikt de stam om de tegenwoordige tijd, verleden tijd en het voltooid deelwoord te maken.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit
Kijk maar:
geloven - en = gelov
reizen - en = reiz
lopen - en = lop
Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan
naar de ik-vorm
Kijk maar:
geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof
reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis
lopen - en = lop - de ik-vorm = loop
De persoonsvorm spellen in de
tegenwoordige tijd
Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,
zijn er maar drie mogelijkheden:
Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:
schrijf alleen de stam
ik loop
ik fiets
ik praat
ik vind
loop jij
fiets jij
praat jij
vind jij
Enkelvoud andere vormen:
schrijf de stam + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt
Meervoud:
schrijf het hele werkwoord
wij lopen
zij fietsten
jullie praten
Fred en Laurien vinden
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.