1.3 De kledingboetiek

Programma
Herhaling paragraaf 2
Huiswerk bespreken paragraaf 2 en rekentrainer
Uitleg en maken paragraaf 3
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma
Herhaling paragraaf 2
Huiswerk bespreken paragraaf 2 en rekentrainer
Uitleg en maken paragraaf 3

Slide 1 - Slide

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

Slide 2 - Slide

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 3 - Slide

Inclusief BTW

Stel een tv kost € 600,- exclusief BTW
Wat is de consumentenprijs?

Slide 4 - Slide

Uitwerking

verkoopprijs exclusief BTW = 100%
btw = 21%
consumentenprijs inclusief BTW = 121%
dus € 600,- : 100 = x 21% = € 126,-
consumentenprijs = € 600,- + € 126,- = € 726,-
Dus verkort is dan € 600,- x 1,21 = € 726,-

Slide 5 - Slide

BTW
Een frikandellenbroodje kost inclusief BTW € 1,25. De BTW is 9%.
Wat kost het broodje exclusief BTW?

Slide 6 - Slide

Uitwerking
Broodje kost € 1,25 : 109 x 100 =

Slide 7 - Slide

Omzet berekenen
Bekijk de gegevens hiernaast.
Bereken de omzet van de winkel

Slide 8 - Slide

Omzet berekenen
Bekijk de gegevens hiernaast.
Bereken de omzet van de winkel



Omzet = Afzet x verkoopprijs
16 x € 59,80 = € 956,80

Slide 9 - Slide

Leerdoelen paragraaf 3 De kledingboetiek
Ik kan verschillende bedrijfskosten benoemen en onderverdelen
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen

Slide 10 - Slide

Bedrijfskosten
  • Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.

=> Voorbeelden:
- Huisvesting, Loonkosten, Verkoopkosten etc.

Slide 11 - Slide

Bedrijfskosten

Slide 12 - Slide

Vaste kosten

Zijn constant gelijk

Voorbeelden:
Huurkosten
Afschrijvingskosten
Loonkosten vast personeel
Variabele kosten

Hangt samen met de drukte in het bedrijf
Voorbeelden:
Reclame
Schoonmaak
Loonkosten voor extra personeel

Slide 13 - Slide

Vaste en Variabele kosten

Slide 14 - Slide

Afschrijvingskosten
Waardevermindering van auto's, inventaris en machines

Slide 15 - Slide

Afschrijvingskosten per maand
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 16 - Slide

Voorbeeld Afschrijving

Slide 17 - Slide

Voorbeeld Berekening van Afschrijvingskosten
Situatie:
Een bedrijf koopt een nieuwe laptop voor de administratie. De laptop kost €1.200. De levensduur van de laptop wordt geschat op 5 jaar. Aan het einde van de levensduur is de laptop nog €200 waard (restwaarde).

Vraag:
Wat zijn de jaarlijkse afschrijvingskosten van de laptop?

Slide 18 - Slide

Uitwerking
 1. Bereken de afschrijvingswaarde per jaar:
De formule voor afschrijving is:
(Aanschafwaarde - restwaarde) : periode = afschrijving
Waarbij:
 • Aanschafwaarde = €1.200
 • Restwaarde = €200
 • Levensduur = 5 jaar
 2. Vul de waarden in de formule in:
(1200 -200) : 5 = 200
 3. Conclusie:
De jaarlijkse afschrijvingskosten van de laptop zijn €200.

Slide 19 - Slide

NETTO RESULTAAT  
Van de brutowinst moeten nog andere kosten worden afgetrokken om uiteindelijk de winst/ verlies te bepalen.

Slide 20 - Slide

Netto resultaat berekening:
Verkoop (omzet)  
Inkoopwaarde -
Brutowinst          
Bedrijskosten -
Netto winst  of   Netto verlies

verkoop- inkoop = bruto winst - kosten = netto resultaat

Slide 21 - Slide

Voorbeeld verkoop appelgebakjes
Onze omzet appelgebakjes was    € 400,-. 
De inkoopwaarde was                        € 200,-  -
Brutowinst.                                              € 200.     

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan          € 50,-

Nettowinst                                                € 150,-

Slide 22 - Slide

Kostprijs
- De kosten die worden gemaakt voor een product. 
- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen. 
- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen. 
- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product



Slide 23 - Slide

Voorbeeld
Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand
Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand
€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75
Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?
€ 8,75 + 17,50 = € 26,25

Slide 24 - Slide

voorbeeldvragen
Bij de productie van goederen en diensten heb je vaste en variabele kosten, legt de docente uit.
Geef van onderstaande kosten aan of het vaste of variabele kosten zijn. Doe het zo: Neem de letters over op je antwoordblad en schrijf daarachter ‘vast’ of ‘variabel’.
a maandelijkse huur van een bedrijfspand
b maandelijkse rekening van de glazenwasser
c kosten van het overwerk van het personeel
d kosten van verpakkingsmateriaal

Slide 25 - Slide

Esmée maakt deel uit van een groepje leerlingen die gepimpte telefoonhoesjes gaat verkopen aan de plaatselijke telefoonwinkel. De vaste kosten van de reclamecampagne bedragen € 126.










Bereken het minimale aantal hoesjes dat dit groepje moet verkopen om winst te maken. Schrijf je berekening op.

Slide 26 - Slide

Wat hoort bij elkaar?
 sectoren bedrijven
a primaire sector               1 fabriek die groenten wast en verpakt
b secundaire sector         2 supermarkt
c tertiaire sector                       3 tuinbouwbedrijf dat groenten                                                 kweekt

Slide 27 - Slide

Leerdoelen paragraaf 3 De kledingboetiek
Ik kan verschillende bedrijfskosten benoemen en onderverdelen
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen

Slide 28 - Slide

Maken/ huiswerk
Maken paragraaf 3 en rekentrainer paragraaf 3
let op bij de rekentrainer afschrijvingskosten zijn per maand

Slide 29 - Slide