observeren en signaleren

Observeren en signaleren
1 / 24
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Observeren en signaleren

Slide 1 - Slide

Hoe voel je je?

Slide 2 - Poll

Planning
  • Lesdoelen
  • Theorie observeren
  • Theorie signaleren
  • Wie zie jij?
  • Observatiemethoden
  • Valkuilen
  • Opdracht observatieplan
  • Afsluiten

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
  • De student heeft handvatten om in de praktijk te kunnen observeren, en signaleren
  •  De student heeft kennis over de basis theorie van observeren.
  • De student kan een observatieplan opstellen. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is 'observeren' volgens jou?

Slide 6 - Open question

Observeren is.. 
  • Observeren is…. het doelbewust en doelgericht waarnemen met gebruik van al je zintuigen
  • Signaleren is….. Vaststellen (van je observaties). Je ziet bijvoorbeeld een cliënt die niet wil eten (signaal). Dit kan duiden op een verminderde eetlust of misselijkheid
  • Observeren/Signaleren is….voortdurend alert zijn op veranderingen

Slide 7 - Slide

Observeren is.. 
  • Professionele observatie omvat het verzamelen en ordenen van waarneembaar gedrag vooral met behulp van de visuele en aanvullend auditieve waarneming. De observatie vindt plaats in de natuurlijke omgeving van de persoon en zonder controle op het gedrag van de observator.
  • Definitie observeren: observeren is bewust en doelgericht waarnemen.
  • Definitie signaleren: vaststellen. Je ziet bijvoorbeeld een cliënt die niet wil eten (signaal). Dit kan duiden op een verminderde eetlust of misselijkheid. Een cliënt die naar adem hapt tijdens het praten (signaal) zou best eens zuurstofgebrek kunnen hebben. Een zwetende, warm en rood uitziende cliënt (signalen) lijkt koorts te hebben.
  • Risicosignalering: is een vorm van preventie. Je probeert een probleem te voorkomen of verergering van een probleem tegen te gaan.




Slide 8 - Slide

Risicosignalering in 3 stappen
  • Fase 1: Doelgericht observeren, gegevens interpreteren en beschrijven van het probleem
  •  Fase 2: doelen opstellen, plannen maken en uitvoeren. Hoe kan je risico’s verkleinen.
  • Fase 3: Evalueren en plannen bijstellen.

Slide 9 - Slide

Bewust en onbewust gedrag
  • 95% van ons gedrag is onbewust 
  •  Onbewust gedrag: Stoppen voor een auto
  • Bewust gedrag: Na stylingadvies je anders gaan kleden. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 18 - Open question

Hoeveel poten heeft deze olifant?

Slide 19 - Slide

Welke lijn is het langste?

Slide 20 - Slide

Wat zie je? 

Slide 21 - Slide

Observatiemethoden
  • Gestructureerd observeren: Hierbij leg je van te voren in een observatieplan vast wat je wil je gaan observeren. Bijvoorbeeld: Wanneer iemand een eetstoornis heeft en je observeert hoe vaak de cliënt bewegingsdrang heeft.  
  • Ongestructureerd observeren: Hierbij weetje van te voren niet welke informatie je wilt hebben. Dit doe je de gehele dienst door.  
  • Participerende observatie: Je bent zelf onderdeel van het proces.  
  • Niet participerende observatie: Je kijkt van een afstand mee naar het proces. Het is hierbij dus duidelijk dat je aan het observeren bent, in tegendeel tot de participerende observatie.  
  • Video-observatie: Bijvoorbeeld bij gezinstherapie.  

Slide 22 - Slide

Beïnvloedende factoren bij het observeren
Ervaring  Je weet dan beter waar je op moet letten.
Je eigen gevoel  Wees je ervan bewust dat dit je observatie kan kleuren.
Verwachtingen  We hebben altijd verwachtingen. Hierdoor ga je je focussen op bepaalde dingen. ‘Ik zei het toch’.
Referentiekader  Je eigen normen en waarden.
Eerste indruk  De eerste indruk vormt een referentiepunt waar je de overige waarnemingen iedere keer aan toevoegt.
Halo effect  Het waarnemen wordt positief beïnvloed door de aanwezigheid van een gunstige eigenschap bij de cliënt.
Horn effect  Het waarnemen wordt negatief beïnvloed door de aanwezigheid van een negatieve eigenschap bij de cliënt.
Vooroordeel  Bijvoorbeeld arrogante Khadija. Je kunt hierdoor gaan zoeken naar bevestiging van jouw vooroordeel.
Projectie  Het projecteren van je eigen gevoelens.

Slide 23 - Slide

Afsluiten
  • Vragen?
  • Huiswerk -> Opdracht maak opdracht 5b

Slide 24 - Slide