Engels Unit 4.2 Deel A

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

vorige keer

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

bezit enkelvoud
één persoon of dier
bezit meervoud
meerdere personen of dieren
dog's
dogs'
tiger's
tigers'
girl's
girls'
giraffe's
giraffes'
brother's
brothers'

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Our ... garden is smaller than ours.
timer
0:30
A
neighbours'
B
neighbours

Slide 7 - Quiz

Bezittelijke 's:
schrijf je eerst een apostrof (') en dan een s. = Sara's bag.
eindigt een woord al op een -s . Als dat zo is, kijk je eerst of het enkelvoud of meervoud is.
Bij woorden in het meervoud op -s schrijf je alleen een apostrof na die -s :
= the students' luggage
woorden in het enkelvoud op -s schrijf je 's achter het woord:
the waitress's tips
Bij namen die op een -s eindigen (of op een andere sisklank), mag je kiezen tussen ' en 's .
This is Dennis' room.
This is Dennis's room.

Om het af te leren:
's of s'
A
the boss's chair
B
the boss' chair

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

's/s'/...of...?
This is Wissal ... book.
A
's
B
s'
C
...of...

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?
A
me
B
why
C
are
D
I

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de Engelse vraagwoorden naar de juiste Nederlandse vraagwoorden
wie
wat
waar
wanneer
waarom
welke
hoe
who
what
where
when
why
how
which

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

Hieronder zie je 3 plaatjes met een vraag, die nog afgemaakt moet worden. Sleep het juiste vraagwoord naar iedere vraag.
are Jack and Fay?
pudding do you like best, chocolate or cherry?
is going to make the pudding?
Who
Where
Which
When 
Why
How

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Wanneer ik een vraag maak met een vraagwoord, waar staat dat vraagwoord dan?
A
einde van de zin
B
begin van de zin
C
halverwege de zin
D
voor het werkwoord

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?
A
they
B
you
C
I
D
how

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een persoon?
A
how
B
who
C
why
D
when

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welk vraagwoord gebruik je bij 'wat?'
A
what
B
why

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welk vraagwoord gebruik je bij 'waar?'
A
when
B
who
C
where
D
how

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke vraagwoord gebruik je bij 'wanneer?'
A
when
B
who
C
where
D
how

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de vraagwoorden naar de juiste zin. 
Je houdt er twee over.
[...1...] are you so angry?
[...2...] were you born? In 2004.
[...3...] were you born? In New York.
[...4...] cola do you prefer? Coca cola or Pepsi?
[...5...] is that talking to our teacher? That's the principal.
why
who
what
where
when
how
which

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Zet in de juiste volgorde.
1.Vraagwoord
2. werkwoord
3. persoon
4. de rest
Who
that girl
is
in the bus?

Slide 27 - Drag question

This item has no instructions

Kies het juiste vraagwoord bij de zin !

. . . . . . . . is this ?
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

timer
15:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions