Lesson 5 writing and grammar : tags

Question tags
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Question tags

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Controle huiswerk

  • Uitleg over het gebruik van tags   


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les ken je de regels voor het gebruik van tags ( aangeplakte vraagjes )  en kun je deze  toepassen bij tenminste 8 zinnen.

Slide 3 - Slide

Instruction

Slide 4 - Slide

QT
  1. Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde
He isn't very clever, is he ?
Tom isn't very clever, is he ?

Slide 5 - Slide

Tags 
Je gebruikt in de tag hetzelfde persoonlijk voornaamwoord als in de zin 
OF  het voornaamwoord dat hoort bij de naam of het woord: 
He is smart , isn't  he ?
Tom is smart , isn't  he ?
Tom and Jane are smart, aren't they ?
This dog is friendly, isn't it

Slide 6 - Slide

          Je gebruikt not OF in de zin Of in de tag

Slide 7 - Slide

Vul aan:
It is nice weather ,________________?
A
is it?
B
isn't it ?

Slide 8 - Quiz

Vul aan:
This isn't difficult, ______________?
A
isn't it
B
is it?

Slide 9 - Quiz

You are my best friend, ...?
timer
0:20
A
are we?
B
is he?
C
am I?
D
aren't you?

Slide 10 - Quiz

That girl is new here, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
are we?
C
am I?
D
aren't I?

Slide 11 - Quiz

Ariana Grande is a singer, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
is he?
C
are you?
D
am I?

Slide 12 - Quiz

Staan er 2 werkwoorden in de zin dan herhaal je het eerste werkwoord :
Dus: Als er in de zin een hulpwerkwoord staat, zoals een vorm van to be, to have, to do, dan gebruik je dat ook in de tag. 

You have got a  bike,  haven't  you?
James doesn't like horses, does he?

Slide 13 - Slide

Aangeplakte vraagjes
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 14 - Slide

She doesn't like him......?
A
is she?
B
do you?
C
isn't it?
D
does she?

Slide 15 - Quiz

Ik snap de question tags.
A
Ja.
B
Nee.
C
Met een beetje meer hulp.

Slide 16 - Quiz

Herhaling Tags 
  • Wie heeft extra hulp nodig? 

  • Doe de Grammaticatrainer  

Slide 17 - Slide

Tag question: Kort vraagje aan het einde van de zin 
Je checkt of iets klopt en/of de ander  er ook zo over denkt als jij.  

Voorbeeld: You can hear me now, can't you


Slide 18 - Slide

+ / - 
Als de zin bevestigend is (+), dan is de tag ontkennend(-) 

Voorbeeld: He is very angry, isn't he

Slide 19 - Slide

- / +
Als de vraag ontkennend is (-), dan is de tag bevestigend (+)

Voorbeeld: She can't come to school today, can she?
    

Slide 20 - Slide

I, you, he, she, it, we, they 
Je gebruikt altijd de persoonlijke voornaamwoorden op het einde van de tag. 

Voorbeeld:
The dog isn't very nice, is it?
My grandparents are very happy, aren't they


Slide 21 - Slide

There
Je kan ook een zin met 'there' als onderwerp hebben 

Voorbeeld: 
There is a lot of food at the party, isn't  there

Slide 22 - Slide

QT
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 23 - Slide

He is very tall, ..............?
A
is he?
B
isn't he?

Slide 24 - Quiz

Your arm doesn't hurt, ...........?
A
does it?
B
doesn't it?

Slide 25 - Quiz

The students can't come to school, ................ ?
A
can they?
B
can't they?

Slide 26 - Quiz

He likes to play football, .........................?

Slide 27 - Open question

You like to go to the cinema, ....................?

Slide 28 - Open question

There are many popular TV shows,
......................?

Slide 29 - Open question

Homework 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide