Is altijd een werkwoord, je gebruikt de vraagproef of tijdproef
Het werkwoordelijk gezegde (wg)
De pv + alle andere werkwoorden in de zin
Het onderwerp (ond)
Stel de vraag : wie of wat vraag + het wg?
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe vind je ook al weer:
Slide 10 - Slide
De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.
Bijvoorbeeld | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. | | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?
Slide 11 - Slide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: O wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
3.7 Grammatica
Leertekst werkwoordelijk gezegde 1 blz. 242
Slide 12 - Slide
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)
5. Zet O boven het onderwerp - zet gelijk tussen zinsdeelstrepen |.
6. Zet de pv, het wg en het onderwerp (o) tussen zinsdeelstrepen
3.7 Grammatica
Opdracht op werkblad
Slide 13 - Slide
- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica, Test Jezelf
Voorbereiden voor de toets
Slide 14 - Slide
1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
1
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv: Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv
Slide 15 - Slide
1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:
Het lijdend voorwerp (lv)
Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
De zinsdelen
De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe
Slide 16 - Slide
1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm
Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).
Slide 17 - Slide
- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw. Van welke woorden ken je de betekenis wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.7 Grammatica
Slide 18 - Slide
vóórkomen - voor de deur komen: een taxi laten voorkomen. - voor de rechter komen: de zaak komt maandag voor. - vóór iemand komen: ze kwam honderd meter voor. - gebeuren: zoiets komt meer voor. - aanwezig zijn: komen hier wolven voor?
3.5 - Verschil tussen vóórkomen en voorkómen
voorkómen - zorgen dat iets niet gebeurt (verhinderen); wij voorkomen dat de dieren de weg op lopen.
Slide 19 - Slide
Sommige woorden betekenen het tegenovergstelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling.
Bijvoorbeeld:
warm <-> koud geven <-> nemen groot <-> klein
rijk <-> arm boven <-> onder breed <-> smal
Soms heeft een woord meer dan één betekenis:
licht <-> donker licht <-> zwaar
nauw <-> breed nauw <-> los
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228
Slide 20 - Slide
Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken:
Bijvoorbeeld
Het voorvoegsel on- en anti- betekent niet of tegen