Spreken en gesprekken: vragen stellen

Weekplanning
Spreken en gesprekken
Woordenschat
Fictie
Maandag of dinsdag
Donderdag
Vrijdag
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weekplanning
Spreken en gesprekken
Woordenschat
Fictie
Maandag of dinsdag
Donderdag
Vrijdag

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 
  1. Huiswerk behandelen (blz. 115-116, 2, 4, 5 en 7)
  2. Wie ben ik?
  3. Koffietijd
  4. Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
  • 1 leken ↔ deskundigen
  • 2 recente ↔ oude
  • 3 mentale ↔ fysieke
  • 4 misvatting ↔ opvatting
  • 5 inactieve ↔ die veel bewegen
  • 6 irrelevante ↔ belangrijke
  • 7 essentiële ↔ bij-
  • 8 fitte ↔ luie

  • 1 leken: ondeskundigen
  • 2 recente: niet oude; nieuwe
  • 3 mentale: niet lichamelijke; geestelijke
  • 4 misvatting: onjuiste opvatting
  • 5 inactieve: die niet veel bewegen
  • 6 irrelevante: onbelangrijke
  • 7 essentiële: niet bij-; hoofd-; belangrijke, noodzakelijke
  • 8 fitte: niet luie
  • echter (al 1); maar (al 2); daarentegen (al 4)

Opdracht 2 blz. 115

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4 blz 116
  • a dood – morsdood ↔ springlevend
  • b droog – kurkdroog ↔ kletsnat
  • c duur – peperduur ↔ spotgoedkoop
  • d gezond – kerngezond ↔ doodziek
  • e heet – snikheet, bloedheet, loeiheet ↔ ijskoud; steenkoud
  • f jong – piepjong ↔ stokoud
  • g mager – broodmager; graatmager ↔ moddervet
  • h nijdig – spinnijdig; pisnijdig ↔ poeslief
  • i rijk – schatrijk; steenrijk ↔ straatarm
  • j wit – sneeuwwit; spierwit ↔ gitzwart; pikzwart; roetzwart
  • k zacht – boterzacht; fluweelzacht ↔ keihard
  • l zwaar – loodzwaar ↔ vederlicht

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 5 blz 116
  • 1/2 a door dik en dun: onvoorwaardelijk; zonder bedenkingen
  • b lief en leed: plezierige en droevige zaken; voor- en tegenspoed
  • c met vallen en opstaan: door mislukkingen
  • d na veel plussen en minnen: na de voor- en nadelen tegen elkaar te hebben afgewogen
  • e op leven en dood: hevig; met een onzekere afloop
  • f tussen hoop en vrees: in onzekerheid
  • g van de wieg tot het graf: altijd; van de geboorte tot aan de dood
  • h van top tot teen: helemaal
  • i vroeg of laat: ooit; nu of later
  • j water en vuur: elkaars vijanden
  • k zonder kop of staart: zonder duidelijk verband
  • l zwart-op-wit: op papier vastgelegd

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
Wat ga je leren?

  • Verschillende soorten vragen stellen en beantwoorden.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wie ben ik?
Je maakt de startopdracht (blz. 23).

Je gebruikt een Post-It met naam daarop.

in duo's, houd bij hoeveel vragen de ander nodig heeft.

5 minuten.

Je leert gesloten vragen stellen.

Ga zelfstandig aan de slag met opdracht 1 & 2.


timer
5:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt opdracht 3.
Je gebruikt je boek (blz. 23) en je schrijft in je schrift.
Je maakt deze opdracht zelfstandig. 
Je hebt 1 minuut om de vragen van opdracht 3 door te nemen.
Opdracht 3

Slide 8 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Zelf aan de slag
Waar? 
Bladzijde 22-23

Waarover?
Open of gesloten vraag en mening of feit?

Welke opdracht?
1 t/m 2

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja
timer
7:00

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Volgende keer
Volgende keer
Woordenschat
*

Slide 10 - Slide

This item has no instructions