Les 5 juni Lezen versie 2

Les 5 juni Lezen 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Les 5 juni Lezen 

Slide 1 - Slide

Vorige les: 

Ik kan het onderwerp van de tekst benoemen;
Ik kan de hoofdgedachte benoemen;
Ik kan de tussenkopjes benoemen;
Ik weet waar ik de bron kan vinden en wat voor bron het is;
Ik weet of de tekst een tweedeling of driedeling is;
Ik kan de kernzin aanwijzen;
Ik weet wat verwijswoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Deze les: 


Ik weet wat verwijswoorden zijn;
Ik weet wat een signaalwoord is en welk tekstverband daarbij hoort;
Ik weet wat voor tekstsoort het is en welk doel.

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden

Slide 4 - Mind map

Verwijswoord ->
verwijzen naar een of meer woorden in de tekst.
- Marieke houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.
- De jongen met wie zij zit te kletsen.
Of naar een hele zin: voor vandaag staat het volgende op de planning: hond uitlaten, afwas doen en je kamer opruimen. Daar heeft Jasper helemaal geen zin in.

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen:

Welke waren er ook alweer?

Slide 6 - Slide

Tekstdoelen:

Informeren - > lezer informatie over iets uit de werkelijkheid geven
Amuseren - > de lezer vermaken, zijn vaak verzonnen gebeurtenissen.
Instrueren - > de lezer vertellen hoe je iets moet doen.
Overtuigen - > de schrijver wil dat de lezer het met hem eens is.
Activeren - > de schrijver wil dat de lezer iets gaat doen

Slide 7 - Slide

Maken: opdracht 9 van 5.3 over tekstdoelen (blz. 84).


timer
7:00

Slide 8 - Slide

Nu: bespreken opdracht 9


Slide 9 - Slide

Tekstdoel:
Informeren - > lezer informatie over iets uit de werkelijkheid geven.
Tekstsoorten: nieuwsbericht, verslag, schoolboektekst, (achtergrond)artikel, folder

Slide 10 - Slide

Welk tekstdoel past voornamelijk bij dit voorbeeld?
A
Instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 11 - Quiz

Tekstdoel:
Amuseren - > de lezer vermaken, zijn vaak verzonnen gebeurtenissen.
Voorbeelden: leesboek, stripverhaal, cartoon

Slide 12 - Slide

Welk tekstdoel past voornamelijk bij dit voorbeeld?
A
Instrueren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 13 - Quiz

Tekstdoel:
Instrueren - > de lezer vertellen hoe je iets moet doen
Voorbeelden: instructie, recept, bijsluiter

Slide 14 - Slide

Tekstdoel:
Overtuigen -> de schrijver wil dat de lezer het met hem eens is
Voorbeelden: betoog, ingezonden brief, filmbespreking

Slide 15 - Slide

Welk tekstdoel past voornamelijk bij dit voorbeeld?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Informeren

Slide 16 - Quiz

Tekstverband -> samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's. Kun je vaak herkennen aan signaalwoorden.

Slide 17 - Slide

Opsommend verband -> er worden dingen opgesomd. 

Slide 18 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?

Slide 19 - Open question

Tegenstellend verband -> er worden dingen tegenover elkaar gezet. 

Slide 20 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend verband?

Slide 21 - Open question

Tijdsvolgorde -> in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden. 

Slide 22 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een tijdsvolgorde?

Slide 23 - Open question

Concluderend verband -> er wordt een conclusie getrokken. 

Slide 24 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een concluderend verband?

Slide 25 - Open question

Samengevat:
Opsommend verband -> er worden dingen opgesomd. Signaalwoorden: ook, bovendien, daarnaast, ten eerste, ten tweede.

Tegenstellend verband -> er worden dingen tegenover elkaar gezet. Signaalwoorden: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen

Tijdsvolgorde-> in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden. Signaalwoorden: eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra

Concluderend verband -> er wordt een conclusie getrokken. Signaalwoorden: dus, dan ook, hieruit volgt, concluderend

Slide 26 - Slide

Welk tekstverband zie je in dit voorbeeld:
Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie.
A
Tegenstellend verband
B
Opsommend verband
C
Concluderend verband
D
Tijdsvolgorde

Slide 27 - Quiz

Maken:

Opdracht 14 over signaalwoorden en tekstverbanden.
timer
10:00
Daarna: samen bespreken

Slide 28 - Slide

Vraag a: 

Slide 29 - Slide

Vraag b: 

Slide 30 - Slide

Vraag c: 

Slide 31 - Slide

Vraag d en e: 

Slide 32 - Slide

Einde van de les
Leerdoelen:
Ik kan het onderwerp van de tekst benoemen;
Ik kan de hoofdgedachte benoemen;
Ik kan de tussenkopjes benoemen;
Ik weet waar ik de bron kan vinden en wat voor bron het is;
Ik weet of de tekst een tweedeling of driedeling is;
Ik kan de kernzin aanwijzen;
Ik weet wat verwijswoorden zijn.

Ik weet wat een signaalwoord is en welk tekstverband daarbij hoort;
Ik weet wat voor tekstsoort het is en welk doel.

Vragen / onduidelijkheden?

Slide 33 - Slide