Nederlands Persoonsvorm Verledentijd

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Slide 1 - Slide

VUL HET WOORD IN DAT OP DE STIPPELLIJNTJES HOORT.

Slide 2 - Slide

1. De storm … (verwoesten) auto’s en … (beschadigen) huizen.

Slide 3 - Open question

2. De jongens … (vergokken) hun geld of … (verspillen) het in de kroeg.

Slide 4 - Open question

3. … (versperren) die omgewaaide boom de weg?

Slide 5 - Open question

4. Toen ik … (arriveren), … (blaffen) de hond en … (gakken) de ganzen.

Slide 6 - Open question

5. De boksers … (bestrijden) elkaar alsof ze … (vechten) voor hun leven.

Slide 7 - Open question

6. … (worden) de kok ontslagen omdat hij de koning … (bedrijgen)

Slide 8 - Open question

7. We ... (zwemmen) naar een bootje dat op het meer ... (drijven).

Slide 9 - Open question

8. Tim ... (worden) tot chef benoemd en ... (blijven) dat twintig jaar.

Slide 10 - Open question

9. ... (stelen) de zakkenroller je portemonnee uit je achterzak?

Slide 11 - Open question

10. De alpinist ... (vliegen) naar Nepal en ... (beklimmen) er een berg.

Slide 12 - Open question

VIND DE PVVT

Slide 13 - Slide

We gingen zwemmen.
Ze vond het feest erg leuk.
Peter wilde gaan fietsen.

Slide 14 - Open question

Jantje ging met de taxi naar het vliegveld en daarna ging hij met de trein weer naar huis.

Slide 15 - Open question

Ik ging met de auto naar het bos om te wandelen. Daarna ging ik weer naar huis.

Slide 16 - Open question

IS HET EEN ZWAK OF EEN STERK WERKWOORD?

Slide 17 - Slide

antwoorden
A
zwak
B
sterk

Slide 18 - Quiz

gooien
A
zwak
B
sterk

Slide 19 - Quiz

geven
A
zwak
B
sterk

Slide 20 - Quiz

aanbranden
A
zwak
B
sterk

Slide 21 - Quiz

dreigen
A
zwak
B
sterk

Slide 22 - Quiz

gokken
A
zwak
B
sterk

Slide 23 - Quiz

MAAK EEN ZIN HET WOORD ALS PERSOONSVORMVERLEDENTIJD

Slide 24 - Slide

MOETEN

Slide 25 - Mind map

KOMEN

Slide 26 - Mind map

willen

Slide 27 - Mind map

GAAN

Slide 28 - Mind map

WILLEN

Slide 29 - Mind map