pvvt deel 2

het programma
- lezen
- spelling
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

het programma
- lezen
- spelling

Slide 1 - Slide

2. Persoonsvorm tegenwoordige tijd [pvtt]
De [pv] kan van getal veranderen.
De vorm verandert dan ook.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

jij/hij/zij vraagt
jij/hij/zij pakt
jij/hij/zij hebt
jij/hij/zij leeft

ik vraag
ik pak
ik heb
ik leef

wij/jullie/zij vragen
wij/jullie/zij pakken
wij/jullie/zij hebben
wij/jullie/zij leven 
ik-vorm (stam)
meervoud = infinitief
stam + t

Slide 2 - Slide

3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen.
De vorm verandert dan ook.
Zwakke werkwoorden zijn regelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

ik/jij/hij/zij maakte
ik/jij/hij/zij leefde
ik/jij/hij/zij fietste
ik/jij/hij/zij reisde

ik maak
ik leef
ik fiets
ik reis

wij/jullie/zij maakten
wij/jullie/zij leefden
wij/jullie/zij fietsten
wij/jullie/zij reisden
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de

Slide 3 - Slide

3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen.
De vorm verandert dan ook.
Sterke werkwoorden zijn onregelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

ik/jij/hij/zij ging
ik/jij/hij/zij keek
ik/jij/hij/zij dronk
ik/jij/hij/zij mocht

ik ga
ik kijk
ik drink
ik mag

wij/jullie/zij gingen
wij/jullie/zij keken
wij/jullie/zij dronken
wij/jullie/zij mochten
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de

Slide 4 - Slide

Met zijn vriendelijke woorden ... Joep ieder meisjeshart.
[pvtt]
A
verovert
B
veroverd
C
verover
D
veroverde

Slide 5 - Quiz

De brandweer ... het paasvuur,
dat te hard ... .
[pvtt]
A
blus, brand
B
blust, brand
C
blust, brandt
D
blus, brandt

Slide 6 - Quiz

De storm ... huizen en ... bomen.

[pvvt]
A
verwoeste, beschadigte
B
verwoestte, beschadigde
C
verwoesde, beschadigte
D
verwoeste, beschadigde

Slide 7 - Quiz

... de verdachte wel toen je hem ... ?

[pvvt]
A
antwoorde, verhoordde
B
antwoordde, verhoorde
C
antwoordde, verhoordde
D
antwoorde, verhoorde

Slide 8 - Quiz

De boksers ... elkaar alsof
ze ... voor hun leven.
[pvvt]
A
bestrijdden, vechtten
B
bestreden, vechtten
C
bestrijdden, vochten
D
bestreden, vochten

Slide 9 - Quiz

... de kok ontslag omdat
hij de koning ... ?
[pvvt]
A
kreeg, bedroog
B
kreeg, bedriegde
C
krijgde, bedriegde
D
krijgde, bedroog

Slide 10 - Quiz


Zij ... (pvvt, branden) haar vingers aan het fornuis.
A
brande
B
brandde

Slide 11 - Quiz

PVVT
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
C
Zij begeleden de vrouw naar huis

Slide 12 - Quiz

Gisteren ... ik in huilen uit.
(pvvt)
A
bars
B
barste
C
gebarten
D
barstte

Slide 13 - Quiz

De leerlingen ............. (wassen, pvvt) hun handen.
A
wasten
B
wasden

Slide 14 - Quiz

De brandweerlieden (bevrijden pvvt) de automobilist uit zijn auto.
A
bevrijde
B
bevrijdde
C
bevrijden
D
bevrijdden

Slide 15 - Quiz

Door die val (bloeden) zijn neus. (PVVT)
A
bloedde
B
bloeden
C
bloedte
D
bloede

Slide 16 - Quiz

Mijn moeder (horen) niets
(pvvt)

A
hoorde
B
hoort
C
hoor
D
hoorden

Slide 17 - Quiz

Jullie (antwoorden) vanmorgen niet op mijn vraag
(pvvt)
A
antwoord
B
antwoorden
C
antwoordden
D
antwoorten

Slide 18 - Quiz

Annie (verstuiken) haar enkel
(pvvt)
A
verstuikte
B
verstuikde
C
verstuikt
D
verstuikten

Slide 19 - Quiz

Het succes van deze gadget ______(verbazen pvvt) mij.
A
verbaasde
B
verbaasten
C
verbaaste
D
verbaazden

Slide 20 - Quiz

De kaars (branden) gisteren helemaal op.

pvvt
A
Brande
B
Brandde
C
Brandte

Slide 21 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
We ... naar een bootje
dat op het meer ... [pvvt]
A
zwemden, drijfde
B
zwommen, dreef
C
zwommen, drijfde
D
zwemden, dreef

Slide 22 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
Frans ... tot chef benoemd
en ... dat 20 jaar. [pvvt]
A
werd, bleef
B
wordde, bleef
C
werd, blijfte
D
wordde, blijfte

Slide 23 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
... de zakkenroller je portemonnee uit je achterzak? [pvvt]
A
Steelde
B
Stol
C
Stiel
D
Stal

Slide 24 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
De alpinist ... naar Nepal
en ... er een berg. [pvvt]
A
vloog, beklimde
B
vliegde, beklam
C
vliegde, beklom
D
vloog, beklom

Slide 25 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
... jullie dat pakje hier
of ... de post het af? [pvvt]
A
brachten, gaf
B
brengden, gaf
C
brengden, geefde
D
brachten, geefde

Slide 26 - Quiz

Opdracht 4 - blz. 32
Toen Saul hem ... ,
... David zich in een grot. [pvvt]
A
zoekte, verschuilde
B
zocht, verschuilde
C
zocht, verschal
D
zocht, verschool

Slide 27 - Quiz

De grizzlybeer (pakken) ...
de pot honing.
[pvvt]
A
pakte
B
pakten
C
pakde
D
pakden

Slide 28 - Quiz

Bij een val op het ijs
(verbrijzelen) Jason zijn enkel.
[pvtt]
A
verbrijzelte
B
verbrijzelten
C
verbrijzelde
D
verbrijzelden

Slide 29 - Quiz

  • Maak oefening 5 t/m 12 vanaf blz. 164.
  • Maak oefening 3 t/m 14 op blz. 168.

Slide 30 - Slide