Woche 10

H3 Duits, Woche 10
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

H3 Duits, Woche 10

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht
Vertaal:
Versie A
Versie B
de klant
de kunstenaar
de aanvulling
de toets
de zaak
de kennis
noodzakelijk
tenslotte
oprichten
nodig hebben

Slide 3 - Slide

H3a:
Donnerstag (40 Min.)

Woordjes D/F
Grammatik E: alle naamvallen bij elkaar
Montag (40 Min.)

Taaldorp oefenen
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Wörter: Aufgabe 24 (S. 29)
Schreiben: Aufgabe 18 (S. 26)
Durch die Wildnis

Slide 4 - Slide

H3d:
Donnerstag (40 Min.)

Woordjes D/F
Grammatik C: modale werkwoorden & wissen
An die Arbeit
Dienstag (40 Min.)

Taaldorp
Freitag (40 Min.)

Grammatik E: alle naamvallen bij elkaar
An die Arbeit

Slide 5 - Slide

Grammatik C: de modale werkwoorden en wissen
- modale werkwoorden & wissen (weten) geven een bepaalde bijklank aan een zin. Kijk maar:

- ik fiets op het fietspad
--> je moet hier als fietser op het fietspad fietsen.
--> ik mag hier maximaal 25 km/h fietsen.
--> ik weet hoe ik moet fietsen.
 

Slide 6 - Slide

Grammatik C: de modale werkwoorden en wissen
- je leert voor dit grammaticaonderwerp de rijtjes van 7 werkwoorden uit je hoofd (6 modale ww + wissen):

dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen

 

Slide 7 - Slide

Grammatik C: de modale werkwoorden en wissen
Voor het leren geldt: 

- de werkwoorden hebben bij de enkelvoudsvormen altijd een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen!) --> ich darf, wir dürfen / ich kann, wir können / ich mag, wir mögen / ich muss, wir müssen / ich will, wir wollen / ich weiß, wir wissen

- ich en er/sie/es zijn dezelfde vormen: zonder uitgang! 

- vergeet de voltooide deelwoorden niet te leren!

- stampen, stampen, stampen! 
 

Slide 8 - Slide

Vul aan (deel 1):
ich
darf
mag
du
musst
er/sie/es
kann
wir
dürfen
mögen
ihr
könnt
sie/Sie
müssen
volt. dw.
gedurft
gekonnt
gemocht
gemusst

Slide 9 - Slide

Vul aan (deel 2):
ich
will
du
weißt
er/sie/es
soll
wir
sollen
ihr
wisst
sie/Sie
wollen
volt. dw.
gesollt
gewollt
gewusst

Slide 10 - Slide

An die Arbeit
- Aufgabe 8 (S. 17)
Omcirkel de juiste vormen van de modale werkwoorden

- Aufgabe 14 (S. 22-23)
Lees de tekst en beantwoord de vragen

Slide 11 - Slide

Grammatik E: Alle naamvallen bij elkaar
1e naamval: 
- functie in de zin = onderwerp
wie/wat + pv? 

- altijd met de voorzetsels: X (strikvraag)

Slide 12 - Slide

Grammatik E: Alle naamvallen bij elkaar
3e naamval: 
- functie in de zin = meewerkend voorwerp
aan/voor....? 

- altijd met de voorzetsels: ZAAGSMEN BV
(zu, aus, außer, gegenüber, seit, mit, entgegen, nach, bei, von)

 

Slide 13 - Slide

Grammatik E: Alle naamvallen bij elkaar
4e naamval: 
- functie in de zin = lijdend voorwerp 
wie/wat + pv + ow? 

- altijd met de voorzetsels: DOFEGUB
(durch, ohne, für, entlang (langs), gegen, um, bis)
 

Slide 14 - Slide

Stappenplan (blz. 161 uit je boek)
1. Welk schema heb je nodig? Gaat het om de der- of ein-groep?
2. Geslacht van het znw: m, v, o of mv?
3. Zie ik een voorzetsel in de zin? 
ja --> zaagsmen bv (+3) of dofegub (+4)
nee --> dan moet je de zin ontleden: onderwerp (1), meewerkend voorwerp (3) of lijdend voorwerp (4)
4. Haal de uitgang uit het juiste schema.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide