nederlands klas 2HB2 3 dec 2024

nederlands klas 2 
3 dec 2024
10 minuten lezen
herhaling toetsstof

Pak je leesboek!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

nederlands klas 2 
3 dec 2024
10 minuten lezen
herhaling toetsstof

Pak je leesboek!

Slide 1 - Slide

lesdoel:

Ik ben goed voorbereid op de toets

Slide 2 - Slide

Ik ben goed voorbereid op de toets
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Cursus 1 - paragraaf 2
Ik kan:

Een chronologisch, concluderend, opsommend, samenvattend, tegenstellend en toelichtend verband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
verbanden binnen een tekst en relaties tussen teksten beoordelen.














Slide 4 - Slide

Ik ging eerst wat drinken en vervolgens begon ik met mijn huiswerk. 

De lessen Nederlands zijn niet alleen heel interessant maar ook heel vermakelijk.

Terschelling is een prachtig eiland, neem nou de Boschplaat.



Slide 5 - Slide

Een chronologisch verband geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan. (Tip: soms wordt bij dit verband gebruik gemaakt van jaartallen)

Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit eerdere informatie in de tekst.

Bij een opsommend verband worden bepaalde zaken achter elkaar beschreven.

Een tegenstellend verband laat tegenovergestelde zaken zien.



Bij een toelichtend verband wordt extra informatie bij iets gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Een opsommend verband wordt ook wel aangegeven met liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (●).
daarna, dan, eerst, inmiddels, intussen, later, nadat, nu, ooit, terwijl, toen, uiteindelijk, vervolgens, voordat


al met al, concluderend, daarom, dat houdt in, dus


bovendien, daarnaast, en, niet alleen ... (maar) ook, om te beginnen, ook (nog), ten eerste, ten slotte, verder, vervolgens

aan de ene kant … aan de andere kant, tegenover, daarentegen, echter, hoewel, maar, ofschoon, ondanks dat, toch

als, bijvoorbeeld, denk (maar) aan, neem nou, zo, zoals

Slide 6 - Slide

Cursus 1 - paragraaf 3
Ik kan:

Doel-middel-, oorzakelijk, redengevend, toegevend, vergelijkend en voorwaardelijk verband in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Verbanden binnen een tekst en relaties tussen teksten beoordelen.

Slide 7 - Slide

Door middel van braille kunnen mensen met visuele beperking tekst tot zich nemen. 

Hoewel ik heel moe was leerde ik toch de hele nacht door.

Terschelling is veel groter dan Vlieland. 



Slide 8 - Slide

Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Een voorwaardelijk verband geeft een voorwaarde aan tussen zinnen en alinea's


Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of een verschil zien.

Een toegevend verband: geeft een andere kant van de zaak aan.



aan de hand van, door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat

als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat

daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want

op voorwaarde dat, mits, als, indien, In het geval dat, wanneer, tenzij.

evenals, in vergelijking met, (even / net (zo) … als, zoals – ook de vergrotende trap: meer / groter / beter enzovoort dan

hoewel, ook al, ofschoon, desondanks

Slide 9 - Slide

Cursus 1 - paragraaf 4
Ik kan:

onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten in de tekst.

Meningen en argumenten in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
een overtuigende tekst schrijven.

Slide 10 - Slide

Ik vind december een hele drukke maand. 

Ik moet voor drie mensen surprises maken en dat kost veel tijd.

Het is vandaag 3 december.

Slide 11 - Slide

Feiten, meningen en argumenten
>Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is

>Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. 
Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

>Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:


Slide 12 - Slide

Cursus 1 - paragraaf 5
Ik kan:

onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

de belangrijkste informatie van een tekst beknopt weergeven in een schema of een samenvatting.

Slide 13 - Slide

Hoofd- en bijzaken
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat minder belangrijk is, zoals een anekdote, een toelichting (voorbeeld) of een vergelijking, zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding en het slot van een tekst en het begin of het einde van een alinea.

De zin die de hoofdzaak van een alinea bevat, is de kernzin. Dat is meestal de eerste zin en soms de laatste. Ook de tweede zin is weleens de kernzin. In dat geval is de eerste zin een inleidende zin en/of geeft hij het verband met de vorige alinea(’s) aan. Soms heeft een alinea geen kernzin. Je moet de hoofdzaak dan zelf bepalen.

Slide 14 - Slide

Cursus 1 - paragraaf 6
Ik kan:

Langere teksten met veel informatie lezen en begrijpen aan de hand van het stappenplan lezen.

Slide 15 - Slide

Stap 1: Oriënterend lezen
1. Bepaal het onderwerp van de tekst: lees de titel, bekijk de eventuele afbeelding(en) en lees de eerste alinea(’s).
2. Vraag je af:
Wat weet ik al van dit onderwerp?
Wat zou er over dit onderwerp in de tekst staan?
Stap 2: Globaal lezen
Om alvast een idee van de inhoud te krijgen, lees je de tekst globaal. Doe daarbij het volgende:
3. Stel vast uit welke alinea(’s) de inleiding en het slot bestaan. Zet strepen tussen inleiding, middenstuk en slot.
4. Probeer in het middenstuk deelonderwerpen te onderscheiden: lees van elke alinea het begin en het eind en ga op zoek naar kernzinnen. Zet een streep tussen alinea’s die elk bij een ander deelonderwerp horen.
Stap 3: Precies lezen
Lees de tekst aandachtig van het begin tot het eind. Doe daarbij het volgende:
 


5. Ga na of je eerdere verwachtingen over de tekst worden bevestigd.
6. Noteer (in de kantlijn) de betekenis van woorden die je niet kent: gebruik de woordraadstrategieën en zo nodig een woordenboek.
7. Markeer van elke alinea de kernzin of de woorden die samen de belangrijkste informatie bevatten.
8. Markeer de signaalwoorden die verbanden tussen alinea’s
aangeven.
9. Noteer (in de kantlijn) de deelonderwerpen: formuleer ze als een informerend kopje of als een vraag die in het betreffende tekstgedeelte wordt beantwoord.
10. Markeer de signaalwoorden die een verband tussen of binnen zinnen aangeven.
11. Markeer de hoofdgedachte van de tekst of noteer die in eigen woorden.
12. Noteer het (belangrijkste) tekstdoel.

Slide 16 - Slide

Ik ga oefenen met paragraaf
2
3
4
5
6

Slide 17 - Poll

Ben je goed voorbereid op de toets?

Slide 18 - Slide