2H - Leesvaardigheid

2Hd
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

2Hd

Slide 1 - Slide

2H

Leesvaardigheid

Slide 2 - Slide

Les 1
Toetsweek 1

- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen. 
- Je kunt het deelonderwerp van een alinea benoemen. 
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 
- Je kunt de kernzin uit een alinea halen. 
- Je kunt uitleggen wat een hoofdzaak is. 
- Je kunt uitleggen wat een bijzaak is. 
- Je kunt de 10 tekstverbanden benoemen en uitleggen.
- Je herkent de juiste signaalwoorden bij de tekstverbanden. 


Opdracht:

Maak een begrippenlijst van de groen gedrukte woorden.
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden 1
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden 2

Slide 5 - Slide

Voorbeeldtekst

Slide 6 - Slide

Les 2
Opdracht:

Lees de tekst en beantwoord de volgende vragen:
1. Wat is het onderwerp van deze tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
3. Schrijf de kernzinnen op van alinea 1 t/m 5. 
4. Noteer in je schrift 10 verschillende signaal woorden die je in de tekst vindt en waar je deze hebt gevonden. Schrijf hierachter bij welk tekstverband dit signaalwoord en hoe de tekst dan met elkaar in verband staat. 
5. Schrijf de onderstreepte woorden over en noteer de betekenis erachter. 

Huiswerk:
Blz. 12 - opdracht 3 - vraag 1 t/m 16 maken


timer
15:00

Slide 7 - Slide

Les 3

Opdracht:

1. Ga in de groep zitten die door de docent wordt toegewezen. 

2. Per groep krijg je 2 soorten tekstverbanden toegewezen. Overleg met je groep en schrijf allemaal het volgende op:
- Uitleg in eigen woorden over wat het tekstverband betekent. 
- Één voorbeeldzin waarin dit tekstverband naar voren komt en je dus een signaalwoord gebruikt. 
- Uitleg over welke verband je in jullie voorbeeldzin terugvindt.

3. De docent wijst twee personen per groep aan die gaan staan en de uitleg geven over hun tekstverband voor de rest van de klas. 

LET OP: Je bent er samen verantwoordelijk voor dat iedereen van je groep de uitleg kan geven. 

timer
15:00

Slide 8 - Slide

Les 1 (P3)
Toetsweek 3 -> herhaling TW1

- Je kunt het onderwerp van een tekst benoemen. 
- Je kunt het deelonderwerp van een alinea benoemen. 
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst benoemen. 
- Je kunt de kernzin uit een alinea halen. 
- Je kunt uitleggen wat een hoofdzaak is. 
- Je kunt uitleggen wat een bijzaak is. 
- Je kunt de 10 tekstverbanden benoemen en uitleggen.
- Je herkent de juiste signaalwoorden bij de tekstverbanden. 


Opdracht:

Maak een begrippenlijst van de groen gedrukte woorden.

Slide 9 - Slide

Les 1
Noteer bij je begrippenlijst:

- Een feit is een uitspraak die je kunt controleren. Een feit kan waar of onwaar zijn. 
- Een mening/standpunt is iets wat iemand vindt. Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
-> signaalwoorden: ik vind, lijkt mij, volgens mij, mijns inziens, er moet, er zou, ze zouden, etc.
Een mening/standpunt wordt uitgelegd met een argument. Dat argument geeft uitleg over waarom diegene die mening heeft. 
-> signaalwoorden: immers, want, omdat, namelijk, etc.


Huiswerk: 
Digitaal cursus 1, paragraaf 4 maken

Slide 10 - Slide

Les 2
Opdracht 
- Lees de tekst 'Jongeren zijn altijd online. Is dat erg?'
- Beantwoord de volgende vragen in je schrift EN markeer waar je het antwoord vond in de tekst.
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is het doel van de tekst?
3. Noteer in 1 zin de hoofdgedachte van de tekst. 
4. Markeer in de tekst 3 zinnen waarin je een mening ziet EN markeer het argument hierbij. 
5. Markeer in de tekst 3 feiten. 
6. Wat is het deelonderwerp van alinea 4?
7. Markeer de kernzin van alinea 4. 
8. In alinea 8 staat een signaalwoord voor een mening. Welke is dit en van wie is deze mening?
9. In de slotalinea staat een signaalwoord voor een mening. Welke is dit en van die is deze mening?
10. Welke tekstverband zie je in alinea 5? Schrijf het verband op, markeer het signaalwoord en schrijf op welke informatie met elkaar in verband staat. 


Huiswerk: 
Digitaal cursus 1, paragraaf 4 & 5 maken

Slide 11 - Slide

Les 3
Noteer bij je begrippenlijst de uitleg van:

- Hoofdzaak
- Bijzaak 
- Voorkeursplaats


Slide 12 - Slide

Les 4
Doel:
Je kunt de begrippen van paragraaf 1 t/m 4 toepassen op een leestekst.

Opdracht:
Na het lezen van tekst 1 (blz. 43) beantwoord je de volgende vragen:
1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
3. Welk tekstverband zie je in alinea 2? Welk signaalwoord geeft dit aan?
4. Noem 2 tekstverbanden uit alinea 3. Welke signaalwoorden geven dit aan?
5. Wat is het tekstdoel van de schrijver?
6. Wat is de kernzin (hoofdzaak) van alinea 8?
7. Uit wat voor soort bijzaak bestaat alinea 1? (voorbeeld, vergelijking, anekdote, toelichting) -> Leg uit. 





Slide 13 - Slide

Les 5 - herhalingsles
1. Maak de oefentoets (les van 26-3 in Magister) zelfstandig of klassikaal. 

2. Zorg dat je begrippenlijst compleet is.

3. Maak een extra oefentoets (gemaild via Magister). 

4. Leren voor de toets of lezen in je leesboek. 



Slide 14 - Slide

Les 6 - Afsluitende les
KIES UIT:

1. Oefentoets maken (zie Magistermail of tekst 2 van de oefentoets in de les van 26-3)

2. Leren voor leesvaardigheid met begrippenlijst.

3. ESSAY:
- 1 alinea met 1 perspectief/mening/kant van het onderwerp
- 1 alinea met een ander(e) perspectief/mening/kant van het onderwerp
- Gebruik de informatie die je in je artikelen vindt.
- Benoem de bron van de mening, als die er is.
- Zorg dat de perspectieven in BALANS zijn.
- Beide alinea's hebben 150 - 200 woorden. 

4. Lezen in je leesboek



Slide 15 - Slide

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een ....... tekstverband
A
opsommend
B
chronologisch (tijd)
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 16 - Quiz

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

Wat is hier het tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 17 - Quiz

Om.......te....

Bij deze signaalwoorden is het tekstverband...
A
oorzaak - gevolg
B
uitspraak- reden (redengevend)
C
doel - middel
D
Uitspraak- conclusie (concluderend)

Slide 18 - Quiz

Zoek signaalwoord(en) en tekstverband:

Eerst was zijn band lek, vervolgens moest hij naar huis lopen.
A
eerst opsomming
B
eerst/ vervolgens opsomming
C
eerst chronologisch
D
eerst/vervolgens chonologisch

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een mening-argument?

A
toen
B
kortom
C
dus
D
want

Slide 20 - Quiz

Een hoofdgedachte van een informatieve tekst bestaat uit:
A
feitelijke informatie
B
mening (+ argument)

Slide 21 - Quiz


De gehele tekst op laatste zin na: feit, mening, argument of conclusie?


A
feit
B
mening
C
argument
D
conclusie

Slide 22 - Quiz

Wat is een goed onderbouwde mening met een passend argument?
A
Ik vind Rutte zielig, omdat hij veel kritiek over zich heen krijgt.
B
Marc Rutte is zielig, omdat hij veel kritiek krijgt, maar hij is wel beroemd en rijk.
C
Marc Rutte is een sociale man, omdat hij heel Nederland probeert te helpen met het nemen van moeilijke beslissingen tijdens de Coronacrisis.
D
Marc Rutte is een arrogante man, want hij heeft altijd dure pakken aan als hij voor op de tv moet verschijnen.

Slide 23 - Quiz

Wonen in een boeren lijkt me saai. Ze hebben er vast geen internet.
A
mening + argument
B
argument + mening

Slide 24 - Quiz

Eet minder vlees!
Dan doe je tenminste echt iets voor het milieu.

In welke volgorde lees je dit?
A
mening + argument
B
argument + mening

Slide 25 - Quiz

Je hebt griep, dus je kunt maar beter in bed blijven.
A
mening + argument
B
argument + mening

Slide 26 - Quiz