24-1 taalles Bijvoeglijke naamwoorden

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolMiddelbare schoolvmbo lwooGroep 1Leerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

woensdag 6 maart 2024
Toets bijvoeglijk naamwoord en zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Slide

lidwoorden
Er zijn 3 lidwoorden
de
het
een

Slide 3 - Slide

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naam woord is een woord waar je meestal een lidwoord voor moet zetten.
het huis
een stoel
de kinderen

Slide 4 - Slide

zelfstandig naamwoord
Je kunt een zelfstandig naamwoord meestal in het enkelvoud en meervoud zetten.
het glas - de glazen
de school - de scholen
een bord - de borden

Slide 5 - Slide

zelfstandig naamwoord
Mensen
Dieren
Dingen
Namen van plaatsen
Planten

Slide 6 - Slide

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
de
B
noten
C
zijn
D
lekker

Slide 7 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
maar
B
het
C
lopen
D
Amsterdam

Slide 8 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Rick
B
gebouw
C
want
D
koffie

Slide 9 - Quiz

De blauwe broek
'broek' is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Het schilderij is mooi.
'schilderij' is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quiz

Het bijvoeglijke naamwoord....
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

de snelle auto                   -->                        de auto is snel

de bruine tafel                 -->                         de tafel is bruin

Slide 12 - Slide

De grote jongen loopt naar school.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
jongen
B
de
C
school
D
grote

Slide 13 - Quiz

De jurk is geel
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
jurk
B
geel
C
is
D
de

Slide 14 - Quiz

De lange man zit op de rode bank.
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
lange, man
B
lange, zit
C
lange, rode
D
lange, bank

Slide 15 - Quiz

Het leuke kind wil een nieuwe trui.
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden hieronder

Slide 16 - Open question

Bijvoeglijke naamwoorden schrijven
Als een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord staat, komt er een -e achter. 

De rozen zijn mooi - de mooie rozen
De jurk is wit - de witte jurk
De jas is geel - de gele jurk

Slide 17 - Slide

De ..... man --> (oud)

Slide 18 - Open question

De ..... broek --> (wit)

Slide 19 - Open question

De .... kat (grijs)

Slide 20 - Open question

De ..... jurk--> (groen)

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide