Havo 3 - Chapitre 1 - Oefentoets grammatica

Oefentoets
chapitre 1
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets
chapitre 1

Slide 1 - Slide

Grammaire - het bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

Vormen van het bijv. naamwoord (algemene regel). Wat hoort bij elkaar?
geen verandering
(+ niks)
+ S
+ E
+ ES
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 3 - Drag question

Tu connais Ragazza-B?
(Italien) C’est une chanteuse ...............
A
italiene
B
italienne
C
italie
D
italien

Slide 4 - Quiz

(grand) Elle a une ....... maison.
A
grandee
B
grands
C
grand
D
grande

Slide 5 - Quiz

(petit) J'ai un ......frère.
A
petits
B
petite
C
petit
D
petites

Slide 6 - Quiz

(français) Tu sais que ma mère est ..........?
A
français
B
française
C
frans
D
françaisee

Slide 7 - Quiz

(heureux) Elle est très .........
A
heureux
B
heureuse
C
heureuxe
D
heureus

Slide 8 - Quiz

(sportif) Mon frère aime faire du sport, il est .....
A
sportif
B
sportifs
C
sportives
D
sportive

Slide 9 - Quiz

(beau) Ma copine est ......
A
belles
B
beau
C
beaue
D
belle

Slide 10 - Quiz

l'adjectif. Chaque semaine, elle publie de ...... vidéos (nouveau). Elles sont belles.

A
nouvelle
B
nouvels
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 11 - Quiz

l'adjectif. Sous ses vidéos, elle écrit toujours un ..... message (petit).
A
petit
B
petits
C
petites
D
petite

Slide 12 - Quiz

(vieux) Mon grand - père est .........
A
vielle
B
vieuxe
C
vieux
D
vieuxee

Slide 13 - Quiz

l'adjectif. Sylvie est une fille (amoureux)
A
amoureux
B
amoureuse
C
amoureuses

Slide 14 - Quiz

Max aime les filles ..... (actif).
A
actifes
B
actifs
C
actives
D
active

Slide 15 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord:
algemene regel
A
achter het zelfstandig nw
B
voor het zelfstandig nw

Slide 16 - Quiz

Tekst
Komen achter...
Komen voor...












het zelfst. nw.
Sleep de BN naar de jusite plek
intéressantes
nouveau
magnifique
mauvaise
beaux
bon
petits
américan
jeune
bleu

Slide 17 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
italien
mauvais
noir
joli
beau
sportif

Slide 18 - Drag question

komt het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord?
VOOR
ACHTER
heureux
cher
petit
grand
facile
long

Slide 19 - Drag question

op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord?
la montagne (haute)
A
voor
B
achter

Slide 20 - Quiz

op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord?
la fille (grande)
A
voor
B
achter

Slide 21 - Quiz

op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord?
un ami (nouveau)
A
voor
B
achter

Slide 22 - Quiz

op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord?
une maison (moderne)
A
voor
B
achter

Slide 23 - Quiz

op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord?
un pantalon (bleu)
A
voor
B
achter

Slide 24 - Quiz

In welke zin staat het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm?
A
Une voiture française
B
Une Française voiture
C
Une français voiture
D
Une voiture français

Slide 25 - Quiz

Grammaire - werkwoorden 
op -re

Slide 26 - Slide

Regelmatige werkwoorden 
op -re
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
s
s
-
ONS
EZ
ENT

Slide 27 - Drag question

Passé composé. Vous (entendre) .... parler de l’appli CataWiki?

A
a entendu
B
avez entendu
C
avons entendu
D
ont entendu

Slide 28 - Quiz

Présent. Sur l’appli, on (vendre) ... toutes sortes d’objets.
A
vendez
B
vends
C
vend
D
vendu

Slide 29 - Quiz

Présent. Moi, je (vendre) ... des bijoux.
A
vende
B
vends
C
vendent
D
vendu

Slide 30 - Quiz

Passé composé. Tu (vendre) ... déjà ton vélo?
A
ai vendu
B
as vendu
C
as vend
D
a vendu

Slide 31 - Quiz

Vervoeg in de présent:
(perdre) Nous....

Slide 32 - Open question

Vervoeg in de présent:
(vendre) Elles....

Slide 33 - Open question

Vervoeg in de présent:
(attendre) Paula....

Slide 34 - Open question

Vervoeg in de passé composé:
(attendre) Vous....

Slide 35 - Open question

Vervoeg in de passé composé:
(rendre) Tu....

Slide 36 - Open question

Futur simple 
Wat is het? 

Slide 37 - Slide

Futur simple 
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je mangerai
Tu
manger
-as
Tu mangeras
Il / Elle / On
manger
-a
Il mangera
Nous
manger
-ons 
Nous mangerons
Vous
manger
-ez
Vous mangerez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils mangeront

Slide 38 - Slide

Futur simple
Er staat ATLIJD een R voor de uitgang van de futur!

Slide 39 - Slide

De futur simple vertaal ik met:
A
zal/zullen
B
zou/zouden

Slide 40 - Quiz


tu.................... (répondre, futur simple)
A
répondreras
B
répondras
C
répondait
D
réponds

Slide 41 - Quiz

il (connaître) in de futur simple
A
connu
B
connaîtra
C
connaîtront
D
cannaîtrez

Slide 42 - Quiz

nous (regarder)
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé

Slide 43 - Quiz

nous (connaître)
A
connaîtrons
B
connaitrions
C
connaissiez
D
connaissions

Slide 44 - Quiz

Futur simple:
Tu (travailler)
A
tu travaillas
B
tu travaillera
C
tu travailleras

Slide 45 - Quiz

Welke zin staat goed in de Futur simple?
A
Tu vas visiter Paris
B
Tu visitera Paris
C
Tu as visité Paris
D
Tu visiteras Paris

Slide 46 - Quiz

Futur simple:
Ik zal werken
A
Je marcherai
B
je voyagerai
C
je travaillerai
D
je ferai

Slide 47 - Quiz