Overheidsfinancien

Overheidsfinanciën 








Niek Loonen, Wytze Bressers en Jelle Franck
Overheidsfinanciën 
Jelle Franck, Niek Loonen & Wytze Bressers
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Overheidsfinanciën 








Niek Loonen, Wytze Bressers en Jelle Franck
Overheidsfinanciën 
Jelle Franck, Niek Loonen & Wytze Bressers

Slide 1 - Slide

Overheidsfinanciën

Slide 2 - Mind map

De rijksbegroting

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Nederlandse rijksbegroting

Slide 5 - Slide

Ontvangsten
  • Niet belastingen
  • Belastingen
  •       Directe belastingen
  •       Indirecte belastingen

Slide 6 - Slide

Uitgaven 
  • overdrachtsuitgaven
  • overheidsbestedingen 
  - investeringen
  - consumptie

Slide 7 - Slide

Investeringen
-sociale zekerheid
-zorg
-gemeentefonds, provinciefonds en 
btw-compensatiefonds
-onderwijs cultuur en wetenschap
-buitenlandse zaken
-justitie en veiligheid
-defensie
-rentelasten

Slide 8 - Slide

Uitgaven 
  • overdrachtsuitgaven
  • Bestedingen 
  - investeringen
  - consumptie

Slide 9 - Slide

Overheidssaldo
  • Ontvangsten - uitgaven =  overheidssaldo (B-O)
  • negatief overheidssaldo
       -onderhandse leningen
       -obligatieleningen
  • positief overheidssaldo

Slide 10 - Slide

Begrotings- en financieringstekort
  • Staatsschuld
  • Begrotingstekort
  • Financieringstekort 


  • Financieringstekort = begrotingstekort - aflossingen

Slide 11 - Slide

Actualiteit
  • economie word draaiende gehouden
  • tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkgelegenheid (NOW)
  • beschermen banen
  • Moderne Monetaire Theorie (MMT)

Slide 12 - Slide

Staatsschuld(quote) 
  • Staatsschuldquote = (staatsschuld / bbp) x 100%
  • Nederland 2020: 
  •      Schuld: €491mld
  •      Bbp: €778mld 
  • Inverdien- en 
  • Uitverdieneffecten

Slide 13 - Slide

1

Slide 14 - Video

04:46
Als de staatsschuldquote stijgt maar de staatschuld neemt af, wat gebeurt er dan met het bbp?
A
Het bbp blijft gelijk
B
Het bbp daalt procentueel sterker dan de staatsschuld
C
Het bbp stijgt procentueel, maar wel minder dan de daling van de staatsschuld
D
Dit heeft geen invloed op het bbp

Slide 15 - Quiz

Bereken de staatsschuldquote van dit land

Slide 16 - Open question

Afsluitende opgave

Slide 17 - Slide

Gegevens:
- BBP: €800 mld  
- Staatsschuldquote (einde van het jaar): 56%
- Begrotingstekort: €40 mld
- Financieringssaldo: - €22mld
- Overheidsinkomsten: 30% van het BBP

A: Welk bedrag zal de overheid gaan lenen in dit jaar?

B: Bereken de omvang van de aflossingen in dit jaar.

C: Hoe groot is de staatsschuld aan het einde van het jaar? 

D: Bereken de overheidsuitgaven (Inclusief de aflossing) 

Slide 18 - Slide

Antwoorden
A: Welk bedrag zal de overheid gaan lenen in dit jaar?


Het begrotingstekort geeft aan hoeveel er geleend moet worden. Dus € 40 mld.

Slide 19 - Slide

Antwoorden
B: Bereken de omvang van de aflossingen in dit jaar.

 Als er € 40 mld. geleend is (begrotingstekort) en de staatsschuld met € 22 mld. is toegenomen (financieringstekort), dan moet er € 18 mld. afgelost zijn.
OF:
Financieringstekort = Begrotingstekort – Aflossingen
22 = 40 – ??
⇒ ?? = 18

 


 

 

Slide 20 - Slide

Antwoorden
C: Hoe groot is de staatsschuld aan het einde van het jaar? 

Staatsschuldquote = 56%
BBP = € 800 mld.
⇒ staatsschuld = 0,56 × 800 = € 448 mld
In dit jaar is de staatsschuld met € 22 mld. groter geworden (financieringstekort).
Schuld aan het eind was € 448.
Schuld aan het begin was dus € 426 mld.

Slide 21 - Slide

Antwoorden
D: Bereken de overheidsuitgaven (Inclusief de aflossing) 

Overheidsinkomsten zijn 30% van € 800 mld = € 240 mld.
De overheid moest € 40 mld. lenen.
De overheid heeft dus € 280 mld. uitgegeven (inclusief aflossingen)

Slide 22 - Slide