Persoonlijk voornaamwoorden + être

Chapitre 3
De persoonlijk voornaamwoorden,
Vervoeging être 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Chapitre 3
De persoonlijk voornaamwoorden,
Vervoeging être 

Slide 1 - Slide

Les buts
Aan het einde van de les weet ik wat de persoonlijke voornaamwoorden zijn en kan ik het werkwoord être toepassen. 

Slide 2 - Slide

Persoonlijk
voornaamwoorden

Slide 3 - Mind map

être = zijn ( Bron D, blz 133)

                                                             Ik ben       = Je suis                                                             Jij bent     = Tu es
Hij/zij/men is        = Il/elle/on est
                                Wij zijn         = Nous sommes
Jullie zijn / u bent             =  Vous êtes
Zij zijn                        = Ils/elles sont

Slide 4 - Slide

Wij
A
Nous
B
Vous
C
Tu
D
Je

Slide 5 - Quiz

Jij
A
Ils
B
tu
C
Elles
D
vous

Slide 6 - Quiz

Zij (meervoud/vrouwelijk)
A
Elles
B
Elle
C
Il
D
Ils

Slide 7 - Quiz

Zij (enkelvoud)
A
Elles
B
Elle
C
Ils
D
Je

Slide 8 - Quiz

Nous................au camping.
A
est
B
sont
C
êtes
D
sommes

Slide 9 - Quiz

Je............une fille
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 10 - Quiz

..................es francais?
Non, je.........anglais.
A
tu & suis
B
il & suis
C
elle & es
D
nous & est

Slide 11 - Quiz

Typ de juiste vorm van être:
Vous...........dans la tente.

Slide 12 - Open question

Et toi?
(jij bent =) ........à la plage?

Slide 13 - Open question

être
=
 zijn




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est

Slide 14 - Drag question

Hoe zeg je in het Frans:
Dat zijn 4 vissen.
A
Ce sont quatre chats.
B
Ce sont trois poissons.
C
Ce sont trois chiens.
D
Ce sont quatre poissons.

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
dat is een hond

Slide 16 - Open question

Hoe zeg je in het Frans:
Hij is grappig.

Slide 17 - Open question

Ik ben
jij bent
hij is
men is / wij zijn
wij zijn
u bent / jullie zijn
zij zijn (ml + mv)
zij zijn (vr + mv)
zij is

Slide 18 - Drag question

Je suis de Paris.
betekent:
A
Ik kom uit Paris.
B
Ik ga naar Paris.
C
Ik hou van Paris.
D
Ik verhuis naar Paris.

Slide 19 - Quiz

Kan je het werkwoord être vervoegen? Geef jezelf een cijfer 1 - 10

Slide 20 - Open question