Klas 4 Examenwoorden

Aangeven
A
geven
B
laten zien
C
biljet invullen
D
geven aan iemand
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Aangeven
A
geven
B
laten zien
C
biljet invullen
D
geven aan iemand

Slide 1 - Quiz

Wat betekent citeren?

Slide 2 - Mind map

Blijken betekent?

Slide 3 - Open question

Vind de goede betekenis
Examenwoorden
In een pikkedonkere kamer kun je . . . . . . . . . hoe het is om blind te zijn.
De schrijvers . . . . . . . . . .  in hun boek naar een website. Daarop kan je meer informatie vinden.
Een samenvatting maak je snel door de belangrijkste zinnen met een gele stift te  . . . . . . . .
Mijn mentor gaf het . . . . . . . . . .  om kok te worden. Hij vindt dat dat beroep goed bij mij past.
Ik vergat na een treinreis uit te checken. Nu heb ik bij de NS een . . . . . . ingediend om geld terug te krijgen.
verwijzen
verzoek
ervaren
markeren
advies

Slide 4 - Drag question

De toepassing
A
gelden voor
B
horen bij
C
hoe je iets gebruikt
D
hoe iets gebruikt wordt

Slide 5 - Quiz

Het vermogen

Slide 6 - Mind map

Waarom is het belangrijk om de examenwoorden te kennen?

Slide 7 - Open question

Het verband
A
het ene heeft met het andere te maken
B
beginnen
C
hoe je iets gebruikt
D
het kunnen van iets

Slide 8 - Quiz

stellen betekent?

Slide 9 - Mind map

De gegevens
A
reactie
B
mening
C
iemand iets geven
D
informatie

Slide 10 - Quiz

Blijken
A
gezien worden
B
lijkt op
C
duidelijk worden
D
hoe je iets gebruikt

Slide 11 - Quiz

Wat betekent weergeven?

Slide 12 - Open question

Inleiden = beginnen
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Benadrukken
A
dat wat gezegd wort
B
extra nadruk leggen op
C
het kunnen van iets
D
belangrijkste

Slide 14 - Quiz

volledig= compleet
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

weergeven
A
helemaal
B
compleet
C
zeggen dat het zo is
D
laten zien

Slide 16 - Quiz

De functie is

Slide 17 - Mind map

De opvatting
A
mening
B
opvatten van iets
C
iets uitproberen
D
nagaan

Slide 18 - Quiz

Het gestelde
A
stellen
B
mee eens zijn
C
dat wat gezegd is
D
mee oneens zijn

Slide 19 - Quiz

het geheel= alles bij elkaar
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz