Herhaling H5

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
15 minuten leesdossier
Herhaling klassikaal H5
Oefentoets H5
Trainen H5

Slide 2 - Slide

timer
15:00

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 5
Lezen - mening, argument en conclusie
Woordenschat - overdrijving en ironie
Taalverzorging - verkleinwoorden en afkortingen
Taalverzorging - tussenletters


Slide 4 - Slide

H5 LEZEN
Mening, argument,  conclusie

Wat is wat?

Slide 5 - Slide

Oefening
1. Noteer de mening en het argument in deze tekst.

2. Haal de feiten uit de tekst.

3. Noteer het signaalwoord dat een mening aangeeft.

4. Noteer het signaalwoord dat het begin van het argument aangeeft.

Slide 6 - Slide

H5 Woordenschat
Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat.  

Ironie: de schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. 

- We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.
- Geweldig hoor, die twee voor je toets!

Slide 7 - Slide

Dat heb je handig gedaan! De hele tafel zit onder de groene verf.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 8 - Quiz

Bastiaans achtertuin is niet veel groter dan een postzegel.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 9 - Quiz

Ook al was het zomer, ik bevroor in het zwembad.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 10 - Quiz

Leuke jongen ben jij: eerst breek je die vaas en dan lieg je erover!
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 11 - Quiz

H5 Verkleinwoorden en afkortingen
Verkleinwoorden
 
Je hebt geleerd dat je van zelfstandige naamwoorden verkleinwoorden kunt maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten: hand – handje; woning – woninkje; pluim – pluimpje; broer – broertje; ring – ringetje.

Let op!
 Bij woorden die op één lange klinker eindigen: pyjama – pyjamaatje; café – cafeetje; auto – autootje; paraplu – parapluutje; tosti – tostietje; baby – baby’tje.
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje.

Slide 12 - Slide

H5 Verkleinwoorden en afkortingen
Afkortingen
Afkortingen schrijf je op verschillende manieren: met hoofdletters en met kleine letters, met en zonder punten.

Zo schrijf je afkortingen
• Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN.
• Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv., e.d., i.c.m., m.a.w., o.a., t.w.v., z.o.z.
• De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, bh, cv, ov, pin, sms.

Slide 13 - Slide

Welk woord is fout gespeld?
A
Albumpje
B
kassabonnetje
C
Volumeknopje
D
Berghellingkje

Slide 14 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
Stekkertje
B
Aardbevinkje
C
Raampje
D
Bosbrandtje

Slide 15 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
Stemetje
B
Kinderstoeltje
C
bestelwagentje
D
zonnebrilletje

Slide 16 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
Schermpje
B
Zalmpje
C
dingetje
D
piletje

Slide 17 - Quiz

Welke afkorting is fout?
A
i.p.v.
B
pp
C
VW
D
tv

Slide 18 - Quiz

Welke afkorting is fout?
A
pc
B
i.v.m.
C
N.S
D
HEMA

Slide 19 - Quiz

Welke afkorting is fout?
A
m.a.w.
B
zgan
C
t.k.a
D
m.u.v.

Slide 20 - Quiz

H5 Tussenletters
Gebruik -en-
• als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is met alleen een meervoud op -en: roos + geur = rozengeur.

Gebruik -e-
 • als het een meervoud op -s heeft: garages, dus: garagebedrijf.
• als het een meervoud op -en én -s heeft: groenten en groentes, dus: groentesoep.
• als het iets is waarvan er maar één is, zoals zon of maan: zonnescherm.
• als een versterkende betekenis heeft: apetrots, reuzesterk.
• als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is: lachebek, want lach is hier een vorm van het werkwoord lachen.

Gebruik -s-
• als je de -s- hoort: beroepsvoetballer, lievelingskleur. Vervang het tweede woord als dat woord met een -s begint. Je hoort dan of je een tussen-s moet gebruiken: varkensstal, want varkensvlees.




Slide 21 - Slide

Wat is goed?
A
Paardensport
B
Paardesport

Slide 22 - Quiz

Wat is goed?
A
Zonnenpaneel
B
Zonnepaneel

Slide 23 - Quiz

Wat is goed?
A
Machineskamer
B
machinekamer

Slide 24 - Quiz

Wat is goed?
A
Jongenman
B
Jongeman

Slide 25 - Quiz

Wat is goed
A
Sterrenhemel
B
Sterrehemel

Slide 26 - Quiz

Wat is goed?
A
Personenbus
B
Personebus

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Nu maken H5
Lezen - 1, 2, 4, 5, 7
Woordenschat - 1, 2, 3, 4, 5, 8
Taalverzorging 1 - 1, 2, 3, 4, 5, 8
Taalverzorging 2 - 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11

Oefentoets online
Trainen online/woordenlijst oefenen H5

Slide 29 - Slide