H1 §4 Kom je uit met je geld?

H1 §4 
Kom je uit met je geld?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H1 §4 
Kom je uit met je geld?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
  1. Je weet wat voor soorten inkomens er zijn.
  2. Je kunt bedragen omrekenen van week naar maand en omgekeerd.
  3. Je weet welke drie groepen uitgaven er zijn.
  4. Je kunt een begroting van je inkomsten en uitgaven opstellen.
  5. Je kunt berekenen hoeveel geld je per maand moet reserveren.

  6. Je hebt paragraaf 1.4 goed begrepen

Slide 2 - Slide

Leerdoel 1:
Je weet wat voor soorten inkomens er zijn.

Slide 3 - Slide

Welke soorten inkomens heb jij?

Slide 4 - Mind map

Soorten inkomens
Loon1 of salaris2 ontvang je als je voor een baas werkt.
Winst3 is je inkomen als je een eigen bedrijf hebt.
• Een uitkering4 krijg je als je bijvoorbeeld arbeidsongeschikt of werkloos bent.
Ouders met kinderen onder de achttien ontvangen kinderbijslag5.
De meeste scholieren krijgen zakgeld6. Vanaf een jaar of vijftien kun je vaak loon verdienen met een bijbaantje. Zo leer je al jong met geld omgaan.

Slide 5 - Slide

Waar geven scholieren het vaakst geld aan uit?
Waar geven scholieren het meest geld aan uit?
Eten, snoep, drinken
Cadeaus
Games, apps
Kleding en schoenen
Vakantie
Uitgaan, hobby

Slide 6 - Drag question

Wie krijgt zakgeld?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Krijg je meer of minder zakgeld dan het gemiddelde per maand (€ 31)
in 2020
A
Meer
B
Minder

Slide 8 - Quiz

Wie krijgt kleedgeld?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Wie heeft er
een bijbaantje
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Wie heeft er
vakantiewerk gedaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Leerdoel 2:
Je kunt bedragen omrekenen van week naar maand en andersom.
rekenopgaven 12 t/m 18

Slide 12 - Slide

Soorten uitgaven:
Vaste lasten zijn uitgaven waaraan je vastzit en die je met een vaste regelmaat moet betalen, zoals huur, een abonnement, contributie.

Huishoudelijke uitgaven of dagelijkse uitgaven zijn de gewone uitgaven voor je huishouden. Telkens bepaal je zelf hoeveel je uitgeeft aan boodschappen, persoonlijke verzorging, uitgaan en cadeautjes.

Incidentele uitgaven zijn meestal grote uitgaven die je af en toe doet.
Bijvoorbeeld voor kleding, apparaten of vakantie.

Slide 13 - Slide

Leerdoel 3: 
Je weet welke drie groepen uitgaven er zijn.

Slide 14 - Slide

Huur, een abonnement, contributie zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 15 - Quiz

kleding, apparaten of vakantie. zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 16 - Quiz

Boodschappen, persoonlijke verzorging, uitgaan en cadeautjes zijn voorbeelden van...
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Reservering

Slide 17 - Quiz

Leerdoel 4:
Je kunt een begroting van je inkomsten en uitgaven opstellen.

Slide 18 - Slide

Een begroting 
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode. 

Slide 19 - Slide

37,50
37,50
Terkot                  € 1,50
Overschot           € 1,50

Slide 20 - Drag question

Leerdoel 6:
Je kunt berekenen hoeveel je per maand moet reserveren.
Rekenopgaven 19 t/m 23

Slide 21 - Slide

Instructievideo
Bekijk de instructievideo over reserveren en maak de aanvullende opdrachten.

Slide 22 - Slide

Leerdoelen:
  1. Je weet wat voor soorten inkomens er zijn.
  2. Je kunt bedragen omrekenen van week naar maand en omgekeerd.
  3. Je weet welke drie groepen uitgaven er zijn.
  4. Je kunt een begroting van je inkomsten en uitgaven opstellen.
  5. Je kunt berekenen hoeveel geld je per maand moet reserveren.

  6. Je hebt paragraaf 1.4 goed begrepen

Slide 23 - Slide