Les 2 werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Log in met je iPad.

Pak je spullen voor.

De lesdoelen

• Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
• Je kunt de verleden tijd van zwakke en sterke werkwoorden spellen.

Welk gevoel krijg jij als je Nederlands docent zegt dat de les over werkwoordspelling gaat?

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap

1. waar
2. niet waar

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Mevrouw Wassenaar (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Een werkwoord is:

1. Een ander woord voor het onderwerp
2. Een doe-woord
3. Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
4. Een woord die je weg kan laten uit een zin

Werkwoorden

In het Nederlands bestaan sterke en zwakke werkwoorden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten werkwoorden.

Cursus 7, paragraaf 8

Sterke werkwoorden

Zwakke
werkwoorden

Sterke werkwoorden zijn wel sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.

lopen - liepen

zoeken - zochten

gaan - gingen

Zwakke werkwoorden zijn niet sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.

hopen - hoopten

maken - maakten

bestellen - bestelden

Sterk of zwak?

DENKEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Sterk of zwak?

WENSEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Typ een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Bedenk zelf voorbeelden, zoals:
denk - dacht
lieg - loog
zwem - zwom

zwakke werkwoorden

sterke werkwoorden

werkwoorden die
+te/ten 

of
+de/den 

krijgen in de verleden tijd

werkwoorden die veranderen in de verleden tijd.

Voorbeeld

1. Persoonsvorm: spelen
2. Stam: spel
3. Staat de 'L' in 't ex-kofschip?
4. Nee, dus: speelde(n)
   

Voorbeeld

1. Persoonsvorm: juichen
2. Stam: juich
3. Staat de 'H' in 't ex-kofschip?
4. Ja, dus: juichte(n)
   

https:

https://www.meesterklaas.nl/quiz/d-of-t

Maak een screenshot van de door jou gemaakte quiz waarop je score in beeld is.

Score van 90% of hoger, dan mag je kiezen of je mee doet of dat je de les zelfstandig doorneemt.

De lesdoelen

• Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
• Je kunt de verleden tijd van zwakke en sterke werkwoorden spellen.

Wandelen verandert in de verleden tijd naar 'wandelden'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Mijn oma ... altijd veel verhalen.

(vertel, v.t.)

1. vertelt
2. verteld
3. vertiel
4. vertelde

Ik ... naar huis via de Voorstraat.

(lopen, v.t.)

1. loop
2. liep
3. loopte
4. loopde

Leg in je eigen woorden uit het 't ex-fokschaap werkt.

Einde van deze les!

Als het goed is weet je nu: 

• Hoe je de persoonsvorm in tegenwoordige tijd moet spellen.
• Wat een sterk werkwoord is en waarom we dat 'sterk' noemen.
• Wat een zwak werkwoord is en waarom we dat 'zwak' noemen.