Vragen H3.4 bespreken

Vragen van H3.4 bespreken
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vragen van H3.4 bespreken

Slide 1 - Slide

Planning
  •  De vragen van H3.4 bespreken
  • Vragen stellen
  • De toets van H3 is volgende week vrijdag om 14:00 online via it's learning

Slide 2 - Slide

Vraag 48c
Bereken de procentuele toename van de bevolking tussen 1950 en 2030. 
Formule: (Nieuw - oud) : oud x 100
  • Nieuw: 17 miljoen (bevolking 2030)
  • Oud: 10 miljoen (bevolking 1950)
  • 17 miljoen - 10 miljoen= 7 miljoen
  • 7 : 10 x 100= 70% 
  • Mijn uitwerking komt niet overheen met het antwoordblad. Ik ben van mening dat er in de lijngrafiek 17 miljoen staat niet 18 miljoen 

Slide 3 - Slide

Vraag 49a. De Nederlandse bevolking vergrijst. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
Dat er steeds meer ouderen in Nederland komen
B
Dat het percentage ouderen in de bevolking van Nederland toeneemt
C
Dat mensen steeds ouder kunnen worden in Nederland
D
Dat mensen steeds minder hoeven te werken

Slide 4 - Quiz

Vraag 49c. Noem een nadeel van de vergrijzing en daling van de beroepsbegroting.

Slide 5 - Open question

Vraag 49d. Noem een maatregel die de overheid kan nemen om de daling van de beroepsbevolking tegen te gaan?

Slide 6 - Open question

Vraag 51
In een land werken 3 miljoen mensen. Het aantal arbeidsuren per jaar is 3.600 miljoen uren. Een arbeidsjaar duurt 1.800 uur. Bereken het aantal arbeidsjaren dat er wordt gewerkt in dit land. 
  • 3.600.000.000 : 1.800= 2.000.000

Slide 7 - Slide

Vraag 52
In een land werken 6 miljoen mensen. Het aantal arbeidsjaren is 4 miljoen arbeidsjaren. Bereken het gemiddelde parttime-percentage door de arbeidsjaren te delen door het aantal werkenden. 
  • 4.000.000 : 6.000.000 x100= 66,7%

Slide 8 - Slide

Vraag 53b. Als er werkloosheid is, is er dan een vraagoverschot of een aanbodsoverschot. Licht je antwoord toe?
A
Vraag overschot
B
Aanbodoverschot

Slide 9 - Quiz

Vraag 54a
De participatiegraad van vrouwen is gestegen. Leg uit dat de economische crisis daaraan heeft bijgedragen.
  • De economiecrises heeft ervoor gezorgd dat mannen hun baan zijn kwijtgeraakt of gedwongen waren om minder te gaan werken. Dit zorgde ervoor dat vrouwen moesten gaan werken, om alle rekeningen te kunnen betalen.

Slide 10 - Slide

Vraag 56b
  • Leg uit dat het minimumloon ervoor kan zorgen dat het Nederlandse bedrijfsleven minder concurrerend wordt ten opzichte van het buitenland. 
  • Door een minimumloon zouden de lonen hoger kunnen worden, dan dat ze in het buitenland zijn. Daardoor wordt het produceren van goeden en diensten duurder en kunnen Nederlandse bedrijven moeilijker concurreren met landen waar de loonkosten lager liggen. 

Slide 11 - Slide

Vraag 56c.
  • Leg uit dat het minimumloon zorgt voor een daling van de arbeidsvraag.
  • Personeel wordt door het minimumloon duurder. Hierdoor zullen bedrijven minder mensen in dienst nemen en zal de vraag naar arbeid dalen. 

Slide 12 - Slide

Vraag 56d. Wat gebeurt er met het aanbod van arbeid als het minimumloon stijgt?
A
Dat wordt hoger
B
Dat wordt lager

Slide 13 - Quiz

Vraag 57a
  • Leg uit wat loonniveau Nederland betekent. 
  • De hoogte van de lonen in Nederland.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken:
VWO: Maak opgave 11 t/m 25 van de herhalingsopdrachten van H3  (blz.97)
HAVO: Maak opgave 16 t/m 24 van de herhalingsopdrachten van H3 (blz.91)

Slide 15 - Slide